Gerechtshof Den Haag, 26-04-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:992, BK-18_00490 lsk
Gerechtshof Den Haag, 26-04-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:992, BK-18_00490 lsk
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 26 april 2019
- Datum publicatie
- 2 mei 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2019:992
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2018:1518, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- BK-18_00490 lsk
Inhoudsindicatie
Binnen 180 dagen voor het overlijden heeft belanghebbende de woning van de moeder in eigendom verkregen. De koopsom is kwijtgescholden. De moeder heeft zich bij de verkoop van de woning aan belanghebbende het woongenot voorbehouden zonder daarvoor een huurprijs te betalen waardoor zij in economische zin een voordeel verkreeg. Binnen het stelsel van art 10 SW geldt het adagium: een beetje genot is ook genot. Op grond van art. 10, lid 3, SW wordt erflater geacht een genot van een vruchtgebruik te hebben gehad indien hij tegenover het genot dat hij van de goederen heeft aan degene ten laste van wie dat genot komt niet jaarlijks daadwerkelijk een bedrag betaalt dat ten minste gelijk is aan het percentage bedoeld in art. 21, lid 14, SW van de waarde van de goederen in onbezwaarde staat (WOZ-waarde). Vast staat dat de moeder, nadat zij de woning had verkocht aan belanghebbende, in de woning is blijven wonen: daarmee had zij genot van een goed in de zin van lid 3. Tevens staat vast dat de moeder voor dat (woon)genot niet de in lid 3 vermelde vergoeding van 6% van de WOZ-waarde heeft betaald aan belanghebbende. Daarmee is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van de fictie van lid 3, waardoor de moeder geacht wordt een vruchtgebruik te hebben gehad. De WOZ-waarde van de woning is terecht bij belanghebbende als fictieve verkrijging krachtens erfrecht in de zin van art. 10 SW in aanmerking genomen.
Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-18/00490
Uitspraak van 26 april 2019
het geding tussen:
[X] te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: P. Blokland)
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Rotterdam, de Inspecteur,
(vertegenwoordigers: V.A.C. van den Broek en L.R. Lard)
inzake het hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 8 februari 2018, nummer SGR 17/5685.