Gerechtshof Den Haag, 22-07-2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:1320, BK-19/00529
Gerechtshof Den Haag, 22-07-2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:1320, BK-19/00529
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 22 juli 2020
- Datum publicatie
- 23 juli 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2020:1320
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2019:7990, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- BK-19/00529
Inhoudsindicatie
Belanghebbende heeft een lening verstrekt aan een holding waarvan hij enig aandeelhouder is. De verschuldigde rente is bijgeschreven. Daarnaast heeft belanghebbende een schuld in rekening-courant aan de holding. De holding is in 2013 failliet verklaard. Belanghebbende heeft de rentevordering afgewaardeerd ten laste van het resultaat uit overige werkzaamheden (ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen) omdat de rente oninbaar zou zijn.
Het Hof oordeelt dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de rentevordering oninbaar was, aangezien de rentevordering bij faillissement van de holding kon worden verrekend met de rekening-courantschuld. Bovendien bleek uit de rekening-courantovereenkomst dat vorderingen en schulden direct met elkaar werden verrekend. Derhalve bestaat geen aanleiding voor een afwaardering van de rentevordering.
De Inspecteur heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het verleende uitstel voor het doen van aangifte op een voor belanghebbende duidelijk kenbare en ondubbelzinnige wijze was ingetrokken of verkort ten tijde van het opleggen van de aanslag. Het Hof vernietigt daarom de opgelegde verzuimboete. Het hoger beroep is in zoverre gegrond.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-19/00529
in het geding tussen:
(gemachtigde: [Y] )
en
(vertegenwoordigers: [A] en [B] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 18 juli 2019, nummer SGR 18/7487.
Procesverloop
Aan belanghebbende is voor het jaar 2013 ambtshalve een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 261.894. Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen is aan belanghebbende een bedrag van € 4.247 belastingrente in rekening gebracht en is een verzuimboete opgelegd van € 984.
Na het tegen de aanslag en de beschikkingen gemaakte bezwaar, heeft de Inspecteur het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en tevens in behandeling genomen als een verzoek om ambtshalve vermindering als bedoeld in artikel 9.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001). Het verzoek om ambtshalve vermindering is afgewezen door de Inspecteur.
Bij uitspraak op bezwaar tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering heeft de Inspecteur het belastbaar inkomen uit werk en woning verminderd tot € 111.240. Daarbij is de belastingrente verminderd tot € 2.295 en de verzuimboete is in stand gelaten.
Belanghebbende heeft tegen laatstgenoemde uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Er is een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Er is een griffierecht geheven van € 128. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van 10 juni 2020, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
Belanghebbende is directeur en enig aandeelhouder van [C] B.V. (de Holding). De Holding houdt meerdere (middellijke) belangen in binnen- en buitenlandse vennootschappen.
Belanghebbende sluit op 18 oktober 2006 in privé een kredietovereenkomst met de Hollandsche Bank-Unie N.V. (later: Deutsche Bank, hierna: HBU). Het rekening-courant krediet is volgens de kredietovereenkomst aangegaan voor de financiering van de bedrijfsuitoefening van belanghebbende, namelijk de financiering van de voorbereidingskosten van de ontwikkeling en bouw van een golfresort in [H] . De kredietlimiet bedraagt € 4.500.000. Per ultimo 2013 bedraagt de schuld van belanghebbende aan HBU € 3.343.677,39 (inclusief bijgeschreven rente over 2013).
Het krediet heeft een looptijd van twee jaar en is voorzien van een aflossingsschema. De effectieve rente is 5,7% per jaar.
De rente verschuldigd aan HBU is bijgeschreven op de hoofdsom. De door belanghebbende over 2013 verschuldigde rente bedraagt € 200.623.
In de kredietovereenkomst stelt belanghebbende zekerheid in de vorm van een pandrecht ten behoeve van HBU op alle zaken, waardepapieren, effecten en aandelen in verzameldepots die HBU (in)direct onder zich heeft, en op alle bestaande en toekomstige vorderingen die belanghebbende heeft op HBU.
Blijkens een “overeenkomst van variabele geldlening” van 15 november 2006 en de bijbehorende allonge van 19 november 2006, heeft belanghebbende de gelden van het krediet via diverse deelnemingen – [D] B.V., de Holding, [E] B.V. en [F] B.V. – doorgeleend aan de Franse deelneming SARL [G] (de SARL) als schuldenaar. Belanghebbende vertegenwoordigt alle partijen bij de overeenkomst en de allonge.
Blijkens de overeenkomst van variabele geldlening en de bijbehorende allonge heeft de lening een looptijd van twaalf jaar en bedraagt de rente 5% per jaar. De rente is ultimo van het betreffende jaar verschuldigd, en zal in rekening-courant dan wel per jaar worden verrekend.
In de overeenkomst van variabele geldlening zijn voorts onder meer de volgende bepalingen opgenomen:
“2) Aflossing
a. Op de verschuldigde hoofdsom of het restant daarvan behoeft geen verplichte aflossing te worden gedaan.
b. Aflossingen geschieden in onderling overleg tussen partijen maar de schuld dient uiterlijk te worden afgelost na beëindiging van het project.
c. De aflossingen dienen bovendien te geschieden zodra de geldstromen binnen het project dit toelaten.
d. De schuldenaar is te allen tijde bevoegd zonder nadere aankondiging vooraf de hoofdsom of het restant daarvan geheel of gedeeltelijk vervroegd af te lossen.
e. Algehele aflossing van de verschuldigde hoofdsom of het restant daarvan dient uiterlijk plaats te vinden op de dag waarop de looptijd van de lening verstrijkt.
f. De schuldeisers kunnen besluiten zonder toestemming van de schuldenaar de aflossing van de geldlening te cederen aan een derde partij.
3) Opeisbaarheid
De hoofdsom of het restant daarvan en de rente zullen onmiddellijk opeisbaar zijn, zonder waarschuwing of ingebrekestelling, in de volgende gevallen:
a. Bij het niet op tijd betalen van rente.
b. Bij faillissement van de schuldenaar.
c. Bij onder curatelestelling van de schuldenaar.
d. Wanneer de schuldenaar surséance van betaling aanvraagt.
e. Bij het instellen van een bewind in de zin van Boek 1 BW of van een trust.
f. Wanneer één of meer goederen van de schuldenaar geheel of gedeeltelijk door derden in beslag mochten worden genomen.”
De rente die op de doorgeleende gelden in 2013 aan de Holding in rekening is gebracht, bedraagt € 190.923.
Belanghebbende en de Holding hebben op 1 juni 2010 een rekening-courantovereenkomst gesloten. De overeenkomst heeft een looptijd van twintig jaar.
In de rekening-courantovereenkomst zijn onder andere de volgende overwegingen en bepalingen opgenomen:
“In aanmerking nemende dat:
• tussen de partijen formeel sedert enige tijd over en weer regelmatig schulden en vorderingen ontstaan;
• partijen de bedoeling hebben dat genoemde schulden en vorderingen niet afzonderlijk zullen worden voldaan, maar met elkaar verrekend worden door middel van boeking in rekening-courant, zonder dat ter zake een verrekeningsverklaring is vereist;
(…)
Artikel 1
Partijen komen overeen dat tussen hen een rekening-courant verhouding zal bestaan die beheerst wordt door de bepalingen van de onderhavige overeenkomst. De wederzijdse opeisbare geldvorderingen en geldschulden zullen worden opgenomen in één rekeningcourant rekening tussen schuldenaar en schuldeiser. Hierdoor worden de geldvorderingen en de geldschulden van rechtswege verrekend in de volgorde waarin zij daarvoor vatbaar zijn geworden, en is op ieder tijdstip alleen het saldo verschuldigd.
(…)
Artikel 4
Partijen komen overeen dat niet-opeisbare vorderingen niet in de rekening-courant worden geboekt. Wanneer niet-opeisbare vorderingen niettemin in rekening-courant worden geboekt, komen partijen overeen dat verrekening eerst plaatsvindt na het opeisbaar worden van die vorderingen.”
Belanghebbende heeft per 1 januari 2013 een rekening-courantschuld aan de Holding van in totaal € 5.605.201.
De Holding is op 23 april 2013 failliet verklaard.
Belanghebbende is op 5 oktober 2017 failliet verklaard.
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft het volgende overwogen:
“Beoordeling van het geschil
7. Naar het oordeel van de rechtbank kan in het midden blijven of sprake is van een zakelijke dan wel onzakelijke lening. Ook bij een onzakelijke lening dient de rentevordering gelet op het arrest van de Hoge Raad van 15 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BW6552, te worden gewaardeerd op de waarde in het economische verkeer. [De Inspecteur] heeft ter zitting onweersproken gesteld dat gelet op de in het dossier aanwezige grootboekkaarten, [belanghebbende] een schuld in rekening-courant aan [de Holding] had waarmee de door [de Holding] aan [belanghebbende] verschuldigde rente had kunnen worden verrekend. Van oninbaarheid van de rente is dan ook geen sprake, zodat voor afwaardering geen plaats is. Dat die verrekening niet daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, leidt niet tot een ander oordeel. [De Inspecteur] heeft het verzoek om ambtshalve vermindering op dit punt terecht afgewezen.
8. Op grond van artikel 9.6, vierde lid, van de Wet IB 2001 geldt het verzoek ambtshalve vermindering ook voor beschikkingen die afzonderlijk op het aanslagbiljet staan vermeld. Volgens de parlementaire geschiedenis valt de boete hieronder (Kamerstukken II, 2009-2010, 32 130, nr. 3, p. 51). [Belanghebbende] heeft eerst ter zitting gesteld dat de verzuimboete ten onrechte is opgelegd omdat er uitstel voor het indienen van de aangifte liep ten tijde van de aanslagoplegging. Hiertegenover heeft [de Inspecteur] - door [belanghebbende] onvoldoende weersproken - verklaard dat het uitstel was ingekort vanwege het aangiftegedrag van [belanghebbende]. Hiermee is [belanghebbende] niet in de op hem rustende bewijslast voor ambtshalve vermindering geslaagd, aangezien niet is gebleken dat de verzuimboete ten onrechte of tot een te hoog bedrag is opgelegd.
9. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.”