Rechtbank Den Haag, 18-07-2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:7990, AWB - 18 _ 7487
Rechtbank Den Haag, 18-07-2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:7990, AWB - 18 _ 7487
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 18 juli 2019
- Datum publicatie
- 8 november 2019
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2019:7990
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2020:1320, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB - 18 _ 7487
Inhoudsindicatie
Van oninbaarheid van rente geen sprake, geen afwaardering.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 18/7487
(gemachtigde: mr. D. Harreman),
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2013 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 261.894 alsmede belastingrente in rekening gebracht en een verzuimboete opgelegd (de aanslag). Het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag is afgewezen op 9 januari 2018.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 9 oktober 2018 het vastgestelde belastbare inkomen uit werk en woning verminderd naar € 111.240.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juni 2019.
Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.H. de Roon, [A] en [B] .
Overwegingen
Feiten
1. Eiser is directeur en enig aandeelhouder van [BV] ( [BV] ), die belangen houdt in meerdere binnen- en buitenlandse vennootschappen. In 2006 is eiser in privé een kredietovereenkomst aangegaan met de Hollandse Bank-Unie (HBU/DB). De omvang van de rekening-courant krediet is € 4.500.000, met een looptijd van twee jaar, een aflossingsschema en een effectief rentepercentage van 5,7%. De rente is niet afgelost maar bijgeschreven.
2. Eiser heeft het geld binnen de groep via [BV] doorgeleend. De bijgeschreven rente bedraagt in 2013 € 190.923. Deze rente heeft verweerder belast.
3. [BV] is op 23 april 2013 failliet verklaard.
Geschil 4. In geschil is of de bijgeschreven rente op de lening aan [BV] in 2013 mag worden afgewaardeerd ten laste van eisers belastbare inkomen uit werk en woning.
5. Eiser stelt dat de lening die hij in 2006 heeft gesloten met [BV] een zakelijke lening is. Vanwege het faillissement van [BV] is de rente over 2013 oninbaar en daarom wil eiser deze rentevordering afwaarderen ten laste van zijn belastbaar inkomen uit werk en woning.
6. Verweerder stelt dat sprake is van een onzakelijke lening en dat afwaardering van de lening en de rentevordering ten laste van het belastbaar inkomen uit werk en woning daarom niet mogelijk is. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat eiser in totaal € 8.600.000 aan rekeningcourantschuld heeft aan [BV] , waarmee de rentevordering kon worden verrekend. De rentevordering is daarom niet oninbaar zodat voor afwaardering geen plaats is.
Beoordeling van het geschil
7. Naar het oordeel van de rechtbank kan in het midden blijven of sprake is van een zakelijke dan wel onzakelijke lening. Ook bij een onzakelijke lening dient de rentevordering gelet op het arrest van de Hoge Raad van 15 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BW6552, te worden gewaardeerd op de waarde in het economische verkeer. Verweerder heeft ter zitting onweersproken gesteld dat gelet op de in het dossier aanwezige grootboekkaarten, eiser een schuld in rekening-courant aan [BV] had waarmee de door [BV] aan eiser verschuldigde rente had kunnen worden verrekend. Van oninbaarheid van de rente is dan ook geen sprake, zodat voor afwaardering geen plaats is. Dat die verrekening niet daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, leidt niet tot een ander oordeel. Verweerder heeft het verzoek om ambtshalve vermindering op dit punt terecht afgewezen.
8. Op grond van artikel 9.6, vierde lid, van de Wet IB 2001 geldt het verzoek ambtshalve vermindering ook voor beschikkingen die afzonderlijk op het aanslagbiljet staan vermeld. Volgens de parlementaire geschiedenis valt de boete hieronder (Kamerstukken II, 2009-2010, 32 130, nr. 3, p. 51). Eiser heeft eerst ter zitting gesteld dat de verzuimboete ten onrechte is opgelegd omdat er uitstel voor het indienen van de aangifte liep ten tijde van de aanslagoplegging. Hiertegenover heeft verweerder - door eiser onvoldoende weersproken- verklaard dat het uitstel was ingekort vanwege het aangiftegedrag van eiser. Hiermee is eiser niet in de op hem rustende bewijslast voor ambtshalve vermindering geslaagd, aangezien niet is gebleken dat de verzuimboete ten onrechte of tot een te hoog bedrag is opgelegd.
9. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Postema, rechter, in aanwezigheid van mr. I.A. Kranenburg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: