Home

Gerechtshof Den Haag, 11-08-2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:1605, BK-19/00730

Gerechtshof Den Haag, 11-08-2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:1605, BK-19/00730

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
11 augustus 2020
Datum publicatie
3 september 2020
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2020:1605
Formele relaties
Zaaknummer
BK-19/00730

Inhoudsindicatie

Belanghebbende dient een onjuiste aangifte IB/PVV in op basis waarvan de Inspecteur een voorlopige teruggaaf verleent. Het bedrag kan niet uitbetaald worden omdat belanghebbende zijn rekeningnummer niet heeft doorgegeven. Bij het opleggen van de definitieve aanslag corrigeert de Inspecteur de aangifte en brengt belastingrente in rekening over het terug te betalen bedrag. Het Hof oordeelt, anders dan de Rechtbank, dat de Inspecteur met het in rekening brengen van belastingrente niet handelt in strijd met doel en strekking van de wet. Aan de belastingrenteregeling ligt niet de compensatiegedachte ten grondslag, maar de verzuimgedachte. Verder oordeelt het Hof dat niet kan worden geoordeeld dat de Inspecteur onzorgvuldig handelt doordat hij overeenkomstig de wettelijke bepalingen belastingrente in rekening brengt in geval van een correctie van een onjuistheid in de aangifte. Evenmin handelt de Inspecteur onzorgvuldig door bij het vaststellen van de voorlopige aanslag de aangifte zonder nader onderzoek te volgen.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-19/00730

in het geding tussen:

en

(vertegenwoordiger: [A] )

op het hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 8 oktober 2019, nummer SGR 19/3405.

Procesverloop

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2016 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.774 (de aanslag). Bij gelijktijdig gegeven beschikking heeft de Inspecteur € 195 aan belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).

1.2.

Belanghebbende heeft tegen de belastingrentebeschikking bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep is een griffierecht geheven van € 47. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de beschikking belastingrente vernietigd en de Inspecteur opgedragen het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 47 aan belanghebbende te vergoeden.

1.4.

De Inspecteur is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Voorafgaand aan de zitting heeft het Hof een pleitnota van de Inspecteur ontvangen met twee bijlagen.

1.5.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van 30 juni 2020. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV 2016 (de aangifte) een bedrag van € 9.736 aan ‘saldo inkomsten en aftrekposten eigen woning’ in aftrek gebracht.

2.2.

Met dagtekening 17 juni 2017 is aan belanghebbende – conform de ingediende aangifte – een voorlopige aanslag IB/PVV 2016 opgelegd, waarbij een teruggaaf is verleend van € 4.394 (de voorlopige teruggaaf).

2.3.

Doordat belanghebbende niet heeft gereageerd op een herhaald verzoek van de Belastingdienst om zijn rekeningnummer door te geven (brieven van 12 juni 2017 en 15 augustus 2017) is de voorlopige teruggaaf nimmer aan belanghebbende uitbetaald.

2.4.

Bij brief van 4 mei 2018 deelt de Inspecteur belanghebbende mee dat hij voornemens is de aangifte IB/PVV 2016 op het punt van de aftrek eigen woning met een bedrag van € 9.736 te corrigeren omdat de gehele in de aangifte opgevoerde aftrek reeds is verleend aan de fiscaal partner van belanghebbende.

2.5.

Belanghebbende reageert niet op voornoemd schrijven van de Inspecteur, waarop de Inspecteur de definitieve aanslag IB/PVV 2016 oplegt conform het aan belanghebbende meegedeelde voornemen. De aanslag resulteert in een te betalen bedrag van € 4.394. Voorts heeft de Inspecteur over dit bedrag voor de periode 1 juli 2017 tot en met 10 augustus 2018 een bedrag van € 195 aan belastingrente in rekening gebracht.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft, voor zover thans van belang, het volgende overwogen:

“7. Op grond van artikel 30fc, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) wordt met betrekking tot een aanslag die zes maanden na het einde van het tijdvak naar een te betalen bedrag wordt vastgesteld belastingrente in rekening gebracht. Nu de aanslag betrekking heeft op het jaar 2016 en deze op 29 juni 2018 is opgelegd, heeft [de Inspecteur] in beginsel terecht over de periode van 1 juli 2017 tot en met 10 augustus 2018 belastingrente in rekening gebracht.

8. Onder bijzondere omstandigheden kunnen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur echter meebrengen dat geen belastingrente in rekening mag worden gebracht, dan wel dat de belastingrente dient te worden gematigd (vgl. Hoge Raad 15 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3126). De rechtbank ziet in de omstandigheden van dit geval aanleiding om te oordelen dat het in rekening brengen van belastingrente achterwege had moeten blijven nu dit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat het in rekening brengen van belastingrente is bedoeld ter compensatie van niet genoten rente door de Schatkist. Zo is in het Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 24 oktober 2001 (nr. CPP 2001/2110M, VN 2001/60.1.1) over de (destijds nog) heffingsrente onder meer het volgende opgenomen:

“Betekenis van heffingsrenteDe berekening van heffingsrente, zowel het in rekening brengen als het vergoeden, is bedoeld ter compensatie van niet genoten rente door belastingplichtige dan wel de Schatkist. Het in rekening brengen is uitdrukkelijk niet bedoeld als een sanctie. Wanneer heffingsrente in rekening wordt gebracht heeft belastingplichtige gedurende de periode waarover de heffingsrente wordt berekend de mogelijkheid gehad om over dat geld rente te ontvangen bij een bank. Gedurende die periode behoorde het belastingbedrag eigenlijk toe aan de Schatkist en heeft de Schatkist daarom gedurende die periode geen rente over dat bedrag kunnen ontvangen. Ter compensatie wordt heffingsrente in rekening gebracht aan belastingplichtige.”

Voorts is naar aanleiding van Kamervragen door de Staatssecretaris (brief Staatssecretaris van Financiën van 21 februari 2006, nr. DGB2006/124U, V-N 2006/13.6) geantwoord:

“Indien sprake is van een verwijtbaar verzuim van de Belastingdienst ben ik in zijn algemeenheid van mening dat dit geen consequenties heeft op de berekening van heffingsrente. Heffingsrente is neutraal van karakter en is, wanneer het in rekening wordt gebracht, bedoeld ter compensatie van door de schatkist misgelopen rente. De belastingplichtige heeft gedurende een zekere tijd de beschikking gehad over het aan de overheid toebehorende bedrag. Een belastingplichtige kan voorkomen dat hij met heffingsrente wordt geconfronteerd door tijdig en uitdrukkelijk te verzoeken om de vaststelling van een (nadere) voorlopige aanslag. De Belastingdienst zal steeds zo snel mogelijk, maar in elk geval binnen drie maanden na binnenkomst van een duidelijk en volledig schriftelijk verzoek, een (nadere) voorlopige aanslag vaststellen.”

9. In het onderhavige geval is aan [belanghebbende] met dagtekening 17 juni 2017 een voorlopige aanslag opgelegd welke resulteerde in een teruggaaf van € 4.394. Tussen partijen is niet in geschil dat dit bedrag nimmer aan [belanghebbende] is uitbetaald terwijl dat wel had gemoeten. Vervolgens is gebleken dat [belanghebbende] in zijn aangifte negatieve inkomsten uit eigen woning had aangegeven die ook reeds door zijn partner waren aangegeven. Dit is bij het opleggen van de definitieve aanslag gecorrigeerd zodat op grond van deze aanslag een bedrag van € 4.394 door [belanghebbende] moest worden betaald. De (nooit uitbetaalde) teruggaaf op de voorlopige aanslag is vervolgens verrekend met het op de definitieve aanslag te betalen bedrag zodat [belanghebbende] per saldo niets hoefde te betalen. Aan hem is echter wel een bedrag van € 195 aan belastingrente in rekening gebracht. De rechtbank is van oordeel dat, nu vaststaat dat het bedrag van de voorlopige aanslag nooit aan [belanghebbende] is uitbetaald, er in de periode van 1 juli 2017 tot en met 10 augustus 2018 - waarover de belastingrente is berekend - geen sprake kan zijn van door de Schatkist misgelopen rente. Het bedrag van de door [belanghebbende] verschuldigde belasting heeft de Schatkist immers nooit verlaten zodat de situatie dat de Schatkist daarover geen rente heeft kunnen genieten en rente is misgelopen zich hier niet voordoet. Logischerwijs betekent dit ook dat [belanghebbende], die immers nooit de beschikking over het bedrag heeft gehad, over dit bedrag geen rente heeft kunnen ontvangen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het in dit geval niet in lijn is met doel en strekking van de wet om belastingrente in rekening te brengen over de onderhavige periode. Door niettemin belastingrente in rekening te brengen heeft [de Inspecteur] in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel gehandeld. De belastingrente is naar het oordeel van de rechtbank dan ook ten onrechte in rekening gebracht.

10. Gelet op wat hiervoor onder 8 en 9 is overwogen, is het beroep gegrond verklaard.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten

Beslissing