Home

Gerechtshof Den Haag, 04-11-2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:2092, BK-20/00296 en BK-20/00700

Gerechtshof Den Haag, 04-11-2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:2092, BK-20/00296 en BK-20/00700

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
4 november 2020
Datum publicatie
17 november 2020
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2020:2092
Formele relaties
Zaaknummer
BK-20/00296 en BK-20/00700

Inhoudsindicatie

De Heffingsambtenaar heeft de WOZ-waarde van belanghebbendes woning bepaald met behulp van de vergelijkingsmethode. In geschil is of de Rechtbank het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden. Tevens is in geschil of Heffingsambtenaar de hoorplicht heeft geschonden, de uitspraak op bezwaar bevoegd is gedaan en of de WOZ-waarde op een juist bedrag is vastgesteld.

De Heffingsambtenaar heeft ter zitting bij de Rechtbank, buiten aanwezigheid van belanghebbende, een benoemingsbesluit van de directeur belastingzaken overgelegd. De Rechtbank heeft belanghebbende niet in de gelegenheid gesteld op dit stuk te reageren, maar het Hof verbindt geen gevolgen aan deze schending van het beginsel van hoor en wederhoor. Het Hof neemt daarbij in aanmerking dat het stuk een onderbouwing vormt van een reeds eerder ingenomen standpunt en het een reactie is van de Heffingsambtenaar op een door belanghebbende, kort voor het intreden van de tiendagentermijn, ingediend nader stuk.

Wel oordeelt het Hof dat de Heffingsambtenaar ter zake van de aanslagen riool- en afvalstoffenheffing de hoorplicht heeft geschonden. De geplande hoorzitting zag blijkens de uitnodiging enkel op de WOZ-waarde van de woning en tevens beschikte belanghebbende nog niet over de van belang zijnde stukken. De Heffingsambtenaar dient opnieuw uitspraak te doen op het bezwaar van de aanslagen riool- en afvalstoffenheffing.

De stelling dat de uitspraak op bezwaar onbevoegdelijk is gedaan, slaagt niet.

Voorts heeft de Heffingsambtenaar met de door hem aangevoerde vergelijkingsobjecten aannemelijk gemaakt dat de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag is vastgesteld. Bij de waardering van de woning is voldoende rekening gehouden met de verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de woning. De WOZ-waarde van de woning voor een later belastingjaar, doet aan de onderbouwing van onderhavig jaar niet af.

Uitspraak

Team Belastingrecht

enkelvoudige kamer

nummers BK-20/00296 en BK-20/00700

in de gedingen tussen:

(gemachtigde: [A] )

en

(vertegenwoordigers: […] en […] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 17 januari 2020, nummer SGR 19/3037.

Procesverloop

1.1.

De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 13 februari 2018 (de beschikking) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [woonplaats 1] (de woning), op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) op waardepeildatum 1 januari 2017 (de waardepeildatum) voor kalenderjaar 2018 vastgesteld

op € 125.000. Met de beschikking zijn in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan

belanghebbende opgelegde aanslagen onroerende-zaakbelastingen, riool- en afvalstoffenheffing voor het jaar 2018 (de aanslagen).

1.2.

Belanghebbende heeft tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift beroep bij de Rechtbank ingesteld. Ter zake van dit beroep is een griffierecht geheven van € 47.

1.3.

De Heffingsambtenaar heeft daarop bij uitspraak op bezwaar het bezwaar tegen de beschikking en de aanslagen afgewezen.

1.4.

De Rechtbank heeft het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, het beroep tegen de uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard, de

Heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van

€ 525 en de Heffingsambtenaar opgedragen het betaalde griffierecht te vergoeden.

1.5.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Ter zake daarvan is van hem een griffierecht geheven van € 131. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft bij faxbericht van 1 oktober 2020 een nader stuk ingediend.

1.6.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 14 oktober 2020. De Heffingsambtenaar is verschenen. Van de zijde van belanghebbende is niemand verschenen en is geen bericht van verhindering binnengekomen. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt.

1.7.

Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 21 september 2020 aan gemachtigde [naam] ter attentie van de heer [A] op het (post)adres [postbusnummer] , [postcode] [woonplaats 2] , onder vermelding van plaats, datum en tijdstip uitgenodigd om op zitting te verschijnen. Blijkens op de website van PostNL ingewonnen informatie is de vorenbedoelde brief op 22 september 2020 uitgereikt.

1.8.

De zaak is na de zitting bij het Hof gesplitst in een zaak over de WOZ-waarde en de aanslag onroerende-zaakbelasting enerzijds en geregistreerd onder nummer BK-20/00296 en een zaak over de aanslagen riool- en afvalstoffenheffing anderzijds geregistreerd onder nummer BK-20/00700.

Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende is genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de woning. De woning is een etage-portiekwoning op de tweede etage. De oppervlakte van de woning is ongeveer 66 m2. Het bouwjaar van de woning is 1925.

2.2.

De Heffingsambtenaar heeft een matrix overgelegd en nadere gegevens verstrekt over de woning en de vergelijkingsobjecten, allen etage-portiekwoningen. De matrix bevat onder meer de volgende gegevens:

Adres

GO

bouwjaar

Koopsom

Datum koopakte

Prijs per m² GO

[adres]

66 m²

1925

€ 1.894

[adres 2]

66 m²

1925

€ 128.000

9-1-2017

€ 1.939

[adres 3]

66 m²

1926

€ 125.000

13-3-2017

€ 1.894

[adres 4]

65 m²

1915

€ 135.000

2-1-2017

€ 2.077

[adres 5]

66 m²

1925

€ 134.500

16-6-2016

€ 2.038

2.3.

In het mandaatbesluit van 1 april 2011 waarin de directeur van de sector Belastingzaken van de Dienst Publiekszaken (de Directeur) van de gemeente den Haag aan [B] ( [B] ) mandaat verleend tot het verrichten van bepaalde werkzaamheden is - voor zover van belang - het volgende bepaald:

“De directeur der Gemeentebelastingen,

gelet op artikel 231, tweede lid, onderdelen b en c, van de Gemeentewet, de artikelen 3:22 en 3:23 van de Organisatieregeling Gemeente Den Haag juncto het Uitvoeringsbesluit Gemeentebelastingen

alsmede de betreffende artikelen in de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Den Haag;

mandateert, onder intrekking van eerder genomen besluiten terzake, met ingang van heden de heer

[B] , geboren [geboortedatum 1] 1963, senior heffingsmedewerker van Belastingzaken van de

gemeente Den Haag, belast met werkzaamheden ten behoeve van de heffing en invordering van

gemeentelijke belastingen om:

namens hem en met inachtneming van door hem te geven aanwijzingen de hieronder te noemen

stukken en brieven te ondertekenen:

-uitspraken op bezwaarschriften (bijzondere gevallen zoals mogelijke procedures in

samenwerking met de afdeling FJZ)

-brieven inzake heffingsaangelegenheden

-beslissingen op verzoeken om kwijtschelding

inzake alle gemeentelijke heffingen en de uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken

alsmede

-uitspraken op bezwaarschriften en het vaststellen van beschikkingen (bijzondere gevallen

zoals mogelijke procedures in samenwerking met de afdeling FJZ) inzake alle

aangelegenheden voortvloeiende uit de Algemene wet bestuursrecht en de Algemene wet

inzake rijksbelastingen.”

2.4.

Bij besluit van 8 december 2010 heeft de Directeur Personeelszaken, Organisatie en Informatievoorziening namens burgemeester en wethouders van Den Haag - voor zover van belang - het volgende bepaald:

“gelet op de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Den Haag (ARG);

gelet op de voordracht van de Stuurgroep Managers;

Besluiten:

met ingang van 1 januari 2011

[C] ,

geboren [geboortedatum 2] 1968,

1. te benoemen in vaste algemene dienst van de gemeente Den Haag en van daaruit

tot 1 januari 2016 te benoemen tot sectordirecteur Belastingzaken bij de Dienst

Publiekszaken”

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en - voor zover van belang - daartoe het volgende overwogen:

Op de zaak betrekking hebbende stukken

8. Op grond van artikel 8:42, eerste lid, van de Awb dient [de Heffingsambtenaar] alle stukken die hem ter beschikking staan en een rol hebben gespeeld bij zijn besluitvorming aan [belanghebbende] en aan de rechter te overleggen.

9. [ Belanghebbende] stelt dat [de Heffingsambtenaar] niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd. Hij mist informatie afkomstig van de nieuwe eigenaren over de door [de Heffingsambtenaar] aangedragen vergelijkingsobjecten, de analyse van de verkoopomstandigheden en eventuele inpandige opnamen alsmede de bevindingen van de taxateur ten aanzien van de opname van de woning.

10. Ter zitting heeft [de Heffingsambtenaar] verklaard dat bij nieuwe eigenaren van een woning veel informatie wordt opgevraagd en dat ter bescherming van hun privacy uitsluitend de “kale” informatie zoals verbouwingen wordt weergegeven in taxatieverslagen. Ook voor wat betreft de verkoopomstandigheden en de eventuele bevindingen bij inpandige opnames beroept [de Heffingsambtenaar] zich op de privacybescherming van de nieuwe eigenaren. [De Heffingsambtenaar] heeft, gezien dat belang van de betrokken derden, zich kunnen en mogen beperken tot het verstrekken van de informatie die hij daadwerkelijk heeft gebruikt ter onderbouwing van de door hem vastgestelde waarde. Bij het taxatieverslag dat [de Heffingsambtenaar] voor de woning heeft overgelegd, zit een matrix waarin aldus verkregen informatie ook daadwerkelijk is verwerkt. Ten aanzien van de opname van de woning volgt uit de stukken en de verklaring van [de Heffingsambtenaar] ter zitting dat uitsluitend een externe bezichtiging heeft plaatsgevonden en dat de bevindingen hiervan zijn verwerkt in het verweerschrift.

11. Gezien het voorgaande is niet gebleken dat bepaalde op de zaak betrekking

hebbende stukken niet zijn overgelegd. [Belanghebbende] heeft overigens, tegenover de gemotiveerde betwisting door [de Heffingsambtenaar], niet onderbouwd waarom de door hem genoemde stukken van enig belang kunnen zijn geweest voor de besluitvorming door [de Heffingsambtenaar]. De stelling dat [de Heffingsambtenaar] niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd, faalt daarom.

Bevoegdheid van de ambtenaar die uitspraak op bezwaar heeft gedaan

12. [ Belanghebbende] stelt dat de uitspraak op bezwaar onbevoegd is gedaan. Ingevolge artikel 231 van de Gemeentewet in samenhang met de Algemene wet inzake rijksbelastingen is het college van burgemeester en wethouders (het college) bevoegd een heffingsambtenaar aan te wijzen. In de Organisatieregeling Gemeente Den Haag, gepubliceerd in het Gemeenteblad 2018, nr. 225829, heeft het college in artikel 3:22 de directeur van de sector Belastingzaken van de Dienst Publiekszaken, in zijn hoedanigheid van directeur der Gemeentebelastingen, als ambtenaar bedoeld in artikel 231, tweede lid, onder b en c van de Gemeentewet, belast met alle aangelegenheden betreffende de heffing en invordering van de gemeentelijke

heffingen en de uitvoering van de Wet WOZ.

13. Ter zitting heeft [de Heffingsambtenaar] een stuk overgelegd waaruit blijkt dat het college van de gemeente Den Haag met ingang van 1 januari 2011 de heer [C] ( [C] ) heeft benoemd tot directeur van de sector Belastingzaken van de Dienst Publiekszaken.

14. Tot de gedingstukken behoort het Uitvoeringsbesluit Gemeentebelastingen Den

Haag 2017 (het Uitvoeringsbesluit). In het Uitvoeringsbesluit is in artikel 2 bepaald dat de

directeur der Gemeentebelastingen de bevoegdheid heeft om anderen te mandateren om zijn

bevoegdheden namens hem uit te oefenen. Voorts behoort tot de stukken van het geding een

mandaatbesluit waarin [C] als directeur der Gemeentebelastingen de heer [B]

( [B] ) heeft gemandateerd om namens hem bepaalde werkzaamheden uit te voeren. Ter

zitting heeft [de Heffingsambtenaar] verklaard dat uit de tekst bij het laatste gedachtestreepje in het mandaatbesluit blijkt dat [B] bevoegd is bezwaarschriften te behandelen. De rechtbank ziet, ondanks dat die tekst in het mandaatbesluit wat gebrekkig is geformuleerd, geen aanleiding om aan de verklaring van [de Heffingsambtenaar] te twijfelen, mede gelet op de daaraan voorafgaande, onder 12 en 13 weergegeven, correcte wijze waarop de bevoegdheden zijn vastgesteld.

15. De uitspraak op bezwaar is gedaan door “De directeur der Gemeentebelastingen”.

Op zichzelf is dat degene die bevoegd is het bezwaar te behandelen. Uit de door [de Heffingsambtenaar] overgelegde systeemprint volgt dat [B] degene is die de uitspraak op bezwaar heeft afgehandeld. Zoals hiervoor is vermeld is [B] daartoe bevoegd. Het gegeven dat een andere medewerker in het kader van het vier ogen principe de uitspraak heeft gefiatteerd doet niets af aan die bevoegdheid van [B] . Aldus is de uitspraak op bezwaar bevoegd gedaan.

Hoorplicht

16. Niet in geschil is dat [de Heffingsambtenaar] [belanghebbende] schriftelijk heeft uitgenodigd voor een hoorgesprek op 10 december 2018 om 10.00 uur. Gesteld noch gebleken is dat [belanghebbende] deze uitnodiging niet heeft ontvangen. [Belanghebbende] is niet verschenen op de door [de Heffingsambtenaar] voorgestelde datum en heeft evenmin laten weten dat hij verhinderd is of een andere datum voorgesteld. Onder deze omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat sprake is van een schending van de hoorplicht. De rechtbank volgt [belanghebbende] niet in zijn stelling dat [de Heffingsambtenaar] hem opnieuw had moeten uitnodigen voor een hoorgesprek nadat [de Heffingsambtenaar], op verzoek van [belanghebbende], nadere informatie heeft verstrekt over de ramingen voor de rioolheffing en de afvalstoffenheffing. [De Heffingsambtenaar] heeft [belanghebbende] de gelegenheid geboden op die stukken te reageren en [belanghebbende] heeft daarvan ook gebruik gemaakt. [Belanghebbende] heeft daarin niet verzocht om nieuw hoorgesprek. [De Heffingsambtenaar] was niet verplicht [belanghebbende] daartoe op eigen initiatief uit te nodigen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de betreffende stukken geen nadere onderbouwing vormen van de beslissingen van [de Heffingsambtenaar].

De WOZ-beschikking

17. [ De Heffingsambtenaar] dient aannemelijk te maken dat hij de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is [de Heffingsambtenaar], gelet op de door hem overgelegde matrix en hetgeen hij overigens heeft aangevoerd, hierin geslaagd. Uit de matrix volgt dat de waarde van de woning is bepaald met behulp van een methode van systematische vergelijking met andere woningen in de gemeente Den Haag waarvan marktgegevens beschikbaar zijn ( [adres 2] , verkocht op 9 januari 2017 voor € 128.000; [adres 3] , verkocht op 13 maart 2017 voor € 125.000; [adres 4] , verkocht op 2 januari 2017 voor € 135.000 en [adres 5] , verkocht op 16 juni 2016 voor € 134.500). Deze vergelijkingsobjecten zijn alle etageportiekwoningen, zijn gelegen in dezelfde buurt als de woning, komen uit dezelfde bouwperiode en hebben een nagenoeg gelijk oppervlakte. Met de matrix maakt [de Heffingsambtenaar] aannemelijk dat bij de herleiding van de aan de woning toegekende waarde uit de bij de verkoop van de genoemde vergelijkingsobjecten behaalde verkoopprijzen, in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de woning.

18. Hetgeen [belanghebbende] heeft aangevoerd, doet aan het hierboven gegeven oordeel niet af. De door [belanghebbende] gestelde parkeeroverlast geldt evenzeer voor de vergelijkingsobjecten omdat deze in dezelfde buurt zijn gelegen. Zo hier al een waardedrukkende werking aan moet worden toegekend, is die dan ook verwerkt in de voor de vergelijkingsobjecten gerealiseerde verkoopprijzen. Dat onvoldoende rekening zou zijn gehouden met de staat van onderhoud van de woning is door [belanghebbende] niet aannemelijk gemaakt. [Belanghebbende] heeft voor zijn stelling dat in de woning sprake is van achterstallig onderhoud slechts aangevoerd dat er scheurvorming is in het metselwerk aan de voorgevel. Bij de geveltaxatie is die scheurvorming niet vastgesteld en ook uit de door [de Heffingsambtenaar] overgelegde foto van de voorgevel blijkt dit niet. Uit de door

[de Heffingsambtenaar] overgelegde matrix volgt dat bij de waardebepaling van de woning een gelijke of aanzienlijke lagere prijs per m2 aan gebruikersoppervlakte van de woning is gehanteerd dan bij de vergelijkingsobjecten, zodat, als al sprake zou zijn van een slechtere staat van onderhoud, daarmee voldoende rekening is gehouden. Gelet op wat hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld.

Motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel

19. [ Belanghebbende] stelt dat in de uitspraak op bezwaar niet is ingegaan op alle gronden die hij in bezwaar heeft aangedragen waaronder zijn stelling dat sprake is van parkeeroverlast. In de uitspraak op bezwaar is uitvoerig ingegaan op de door [belanghebbende] in bezwaar aangedragen vergelijkingsobjecten en de verschillen en overeenkomsten met de woning van [belanghebbende]. Ook heeft [de Heffingsambtenaar] daarin een aanvulling gegeven op het taxatieverslag en de daarin opgenomen vergelijkingsobjecten. Weliswaar is hij niet expliciet ingegaan op de stelling dat sprake is van een grote stijging van de WOZ-waarde ten opzichte van het vorige jaar, maar uit zijn betoog dat de waarde jaarlijks opnieuw moet worden bepaald aan de hand van rond de peildatum gerealiseerde verkoopprijzen volgt dat die stijging geen rol speelt. [De Heffingsambtenaar] is verder niet gehouden om op ieder argument gedetailleerd in te gaan. Met de uitspraak op bezwaar heeft [de Heffingsambtenaar] blijk gegeven dat de aangevoerde gronden in zijn afweging zijn betrokken. De klacht dat [de Heffingsambtenaar] het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden, faalt daarom.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het geschil

Proceskosten en griffierecht

Beslissing