Rechtbank Den Haag, 17-01-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:671, SGR 19/3037
Rechtbank Den Haag, 17-01-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:671, SGR 19/3037
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 17 januari 2020
- Datum publicatie
- 2 maart 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2020:671
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2020:2092, Meerdere afhandelingswijzen
- Zaaknummer
- SGR 19/3037
Inhoudsindicatie
Wet WOZ. Informatie van nieuwe eigenaren van een woning over o.a. verbouwingen is ‘’kaal’’ weergegeven in taxatieverslagen. Verweerder heeft alle op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd. De uitspraak op bezwaar is gedaan door een bevoegd ambtenaar. Het gegeven dat een andere medewerker in het kader van het vier ogen principe de uitspraak heeft gefiatteerd, doet niets af aan die bevoegdheid. Verweerder heeft niet de verplichting om eiser opnieuw uit te nodigen voor een hoorgesprek nadat verweerder, op verzoek van eiser, nadere informatie heeft verstrekt over de ramingen voor de rioolheffing en de afvalstoffenheffing. Geen sprake van schending van het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel. Beroep tegen de uitspraak op bezwaar ongegrond.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 19/3037
(gemachtigde: [A] ),
en
Procesverloop
Verweerder heeft bij beschikking van 13 februari 2018 (de beschikking) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te Den Haag (de woning), op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) op waardepeildatum 1 januari 2017 (de waardepeildatum) voor kalenderjaar 2018 vastgesteld op € 125.000. Met de beschikking zijn in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan eiser opgelegde aanslagen onroerende-zaakbelastingen, rioolheffing en afvalstoffenheffing voor het jaar 2018.
Eiser heeft tegen de beschikking en de aanslagen bezwaar gemaakt.
Eiser heeft op 13 mei 2019 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar door verweerder.
Bij uitspraak op bezwaar van 7 juni 2019 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2019.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [B] en [C] . Eiser is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 22 oktober 2019 aan het door de gemachtigde opgegeven adres [postbusnummer] , [plaats] , onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Eiser is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen. Uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 23 oktober 2019 op genoemd adres is uitgereikt. De rechtbank is daarom van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.
Overwegingen
Feiten
-
Eiser is genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de woning. De woning is een etage-portiekwoning op de tweede etage. De oppervlakte van de woning is ongeveer 66 m². Het bouwjaar van de woning is 1925.
-
Naar aanleiding van het bezwaar van eiser heeft verweerder op 18 oktober 2018 een geveltaxatie laten uitvoeren aan de woning.
Geschil
3. In geschil is de waarde van de woning op de waardepeildatum. Eiser stelt zich op het standpunt dat de waarde te hoog is vastgesteld en bepleit een waarde van € 114.000. Eiser voert hiertoe aan dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met het achterstallig onderhoud van de woning en met parkeeroverlast. Daarnaast stelt eiser dat de uitspraak op bezwaar onbevoegd is gedaan. Verder stelt eiser dat verweerder de hoorplicht en het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden. Tot slot stelt eiser dat verweerder niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd.
4. Tegen de aanslag rioolheffing en de aanslag afvalstoffenheffing zijn in het beroepschrift geen gronden aangevoerd. De rechtbank leidt daaruit af dat die aanslagen op zichzelf niet langer in geschil zijn.
5. Verweerder heeft de stellingen van eiser gemotiveerd weersproken.
Beoordeling van het geschil
Niet tijdig beslissen op bezwaar
6. Nu verweerder hangende beroep alsnog een beslissing heeft genomen op eisers bezwaar en bij brief van 29 april 2019 aan eiser een dwangsom van € 1.442 heeft toegekend, heeft eiser geen processueel belang meer bij een beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. Het beroep zal daarom in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard.
7. Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep mede betrekking op de uitspraak op bezwaar van 7 juni 2019.
Op de zaak betrekking hebbende stukken
8. Op grond van artikel 8:42, eerste lid, van de Awb dient verweerder alle stukken die hem ter beschikking staan en een rol hebben gespeeld bij zijn besluitvorming aan eiser en aan de rechter te overleggen.
9. Eiser stelt dat verweerder niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd. Hij mist informatie afkomstig van de nieuwe eigenaren over de door verweerder aangedragen vergelijkingsobjecten, de analyse van de verkoopomstandigheden en eventuele inpandige opnamen alsmede de bevindingen van de taxateur ten aanzien van de opname van de woning.
10. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat bij nieuwe eigenaren van een woning veel informatie wordt opgevraagd en dat ter bescherming van hun privacy uitsluitend de “kale” informatie zoals verbouwingen wordt weergegeven in taxatieverslagen. Ook voor wat betreft de verkoopomstandigheden en de eventuele bevindingen bij inpandige opnames beroept verweerder zich op de privacybescherming van de nieuwe eigenaren. Verweerder heeft, gezien dat belang van de betrokken derden, zich kunnen en mogen beperken tot het verstrekken van de informatie die hij daadwerkelijk heeft gebruikt ter onderbouwing van de door hem vastgestelde waarde. Bij het taxatieverslag dat verweerder voor de woning heeft overgelegd, zit een matrix waarin aldus verkregen informatie ook daadwerkelijk is verwerkt. Ten aanzien van de opname van de woning volgt uit de stukken en de verklaring van verweerder ter zitting dat uitsluitend een externe bezichtiging heeft plaatsgevonden en dat de bevindingen hiervan zijn verwerkt in het verweerschrift.
11. Gezien het voorgaande is niet gebleken dat bepaalde op de zaak betrekking hebbende stukken niet zijn overgelegd. Eiser heeft overigens, tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder, niet onderbouwd waarom de door hem genoemde stukken van enig belang kunnen zijn geweest voor de besluitvorming door verweerder. De stelling dat verweerder niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd, faalt daarom.
Bevoegdheid van de ambtenaar die uitspraak op bezwaar heeft gedaan
12. Eiser stelt dat de uitspraak op bezwaar onbevoegd is gedaan. Ingevolge artikel 231 van de Gemeentewet in samenhang met de Algemene wet inzake rijksbelastingen is het college van burgemeester en wethouders (het college) bevoegd een heffingsambtenaar aan te wijzen. In de Organisatieregeling Gemeente Den Haag, gepubliceerd in het Gemeenteblad 2018, nr. 225829, heeft het college in artikel 3:22 de directeur van de sector Belastingzaken van de Dienst Publiekszaken, in zijn hoedanigheid van directeur der Gemeentebelastingen, als ambtenaar bedoeld in artikel 231, tweede lid, onder b en c van de Gemeentewet, belast met alle aangelegenheden betreffende de heffing en invordering van de gemeentelijke heffingen en de uitvoering van de Wet WOZ.
13. Ter zitting heeft verweerder een stuk overgelegd waaruit blijkt dat het college van de gemeente Den Haag met ingang van 1 januari 2011 de heer [D] ( [D] ) heeft benoemd tot directeur van de sector Belastingzaken van de Dienst Publiekszaken.
14. Tot de gedingstukken behoort het Uitvoeringsbesluit Gemeentebelastingen Den Haag 2017 (het Uitvoeringsbesluit). In het Uitvoeringsbesluit is in artikel 2 bepaald dat de directeur der Gemeentebelastingen de bevoegdheid heeft om anderen te mandateren om zijn bevoegdheden namens hem uit te oefenen. Voorts behoort tot de stukken van het geding een mandaatbesluit waarin [D] als directeur der Gemeentebelastingen de heer [E] ( [E] ) heeft gemandateerd om namens hem bepaalde werkzaamheden uit te voeren. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat uit de tekst bij het laatste gedachtestreepje in het mandaatbesluit blijkt dat [E] bevoegd is bezwaarschriften te behandelen. De rechtbank ziet, ondanks dat die tekst in het mandaatbesluit wat gebrekkig is geformuleerd, geen aanleiding om aan de verklaring van verweerder te twijfelen, mede gelet op de daaraan voorafgaande, onder 12 en 13 weergegeven, correcte wijze waarop de bevoegdheden zijn vastgesteld.
15. De uitspraak op bezwaar is gedaan door “De directeur der Gemeentebelastingen”. Op zichzelf is dat degene die bevoegd is het bezwaar te behandelen. Uit de door verweerder overgelegde systeemprint volgt dat [E] degene is die de uitspraak op bezwaar heeft afgehandeld. Zoals hiervoor is vermeld is [E] daartoe bevoegd. Het gegeven dat een andere medewerker in het kader van het vier ogen principe de uitspraak heeft gefiatteerd, doet niets af aan die bevoegdheid van [E] . Aldus is de uitspraak op bezwaar bevoegd gedaan.
Hoorplicht
16. Niet in geschil is dat verweerder eiser schriftelijk heeft uitgenodigd voor een hoorgesprek op 10 december 2018 om 10.00 uur. Gesteld noch gebleken is dat eiser deze uitnodiging niet heeft ontvangen. Eiser is niet verschenen op de door verweerder voorgestelde datum en heeft evenmin laten weten dat hij verhinderd is of een andere datum voorgesteld. Onder deze omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat sprake is van een schending van de hoorplicht. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat verweerder hem opnieuw had moeten uitnodigen voor een hoorgesprek nadat verweerder, op verzoek van eiser, nadere informatie heeft verstrekt over de ramingen voor de rioolheffing en de afvalstoffenheffing. Verweerder heeft eiser de gelegenheid geboden op die stukken te reageren en eiser heeft daarvan ook gebruik gemaakt. Eiser heeft daarin niet verzocht om nieuw hoorgesprek. Verweerder was niet verplicht eiser daartoe op eigen initiatief uit te nodigen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de betreffende stukken geen nadere onderbouwing vormen van de beslissingen van verweerder.
De WOZ-beschikking
17. Verweerder dient aannemelijk te maken dat hij de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder, gelet op de door hem overgelegde matrix en hetgeen hij overigens heeft aangevoerd, hierin geslaagd. Uit de matrix volgt dat de waarde van de woning is bepaald met behulp van een methode van systematische vergelijking met andere woningen in de gemeente Den Haag waarvan marktgegevens beschikbaar zijn ( [adres] , verkocht op 9 januari 2017 voor € 128.000; [adres] , verkocht op 13 maart 2017 voor € 125.000; [adres] , verkocht op 2 januari 2017 voor € 135.000 en [adres] , verkocht op 16 juni 2016 voor € 134.500). Deze vergelijkingsobjecten zijn alle etage-portiekwoningen, zijn gelegen in dezelfde buurt als de woning, komen uit dezelfde bouwperiode en hebben een nagenoeg gelijk oppervlakte. Met de matrix maakt verweerder aannemelijk dat bij de herleiding van de aan de woning toegekende waarde uit de bij de verkoop van de genoemde vergelijkingsobjecten behaalde verkoopprijzen, in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de woning.
18. Hetgeen eiser heeft aangevoerd, doet aan het hierboven gegeven oordeel niet af. De door eiser gestelde parkeeroverlast geldt evenzeer voor de vergelijkingsobjecten omdat deze in dezelfde buurt zijn gelegen. Zo hier al een waardedrukkende werking aan moet worden toegekend, is die dan ook verwerkt in de voor de vergelijkingsobjecten gerealiseerde verkoopprijzen. Dat onvoldoende rekening zou zijn gehouden met de staat van onderhoud van de woning is door eiser niet aannemelijk gemaakt. Eiser heeft voor zijn stelling dat in de woning sprake is van achterstallig onderhoud slechts aangevoerd dat er scheurvorming is in het metselwerk aan de voorgevel. Bij de geveltaxatie is die scheurvorming niet vastgesteld en ook uit de door verweerder overgelegde foto van de voorgevel blijkt dit niet. Uit de door verweerder overgelegde matrix volgt dat bij de waardebepaling van de woning een gelijke of aanzienlijke lagere prijs per m² aan gebruikersoppervlakte van de woning is gehanteerd dan bij de vergelijkingsobjecten, zodat, als al sprake zou zijn van een slechtere staat van onderhoud, daarmee voldoende rekening is gehouden. Gelet op wat hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld.
Motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel
19. Eiser stelt dat in de uitspraak op bezwaar niet is ingegaan op alle gronden die hij in bezwaar heeft aangedragen waaronder zijn stelling dat sprake is van parkeeroverlast. In de uitspraak op bezwaar is uitvoerig ingegaan op de door eiser in bezwaar aangedragen vergelijkingsobjecten en de verschillen en overeenkomsten met de woning van eiser. Ook heeft verweerder daarin een aanvulling gegeven op het taxatieverslag en de daarin opgenomen vergelijkingsobjecten. Weliswaar is hij niet expliciet ingegaan op de stelling dat sprake is van een grote stijging van de WOZ-waarde ten opzichte van het vorige jaar, maar uit zijn betoog dat de waarde jaarlijks opnieuw moet worden bepaald aan de hand van rond de peildatum gerealiseerde verkoopprijzen volgt dat die stijging geen rol speelt. Verweerder is verder niet gehouden om op ieder argument gedetailleerd in te gaan. Met de uitspraak op bezwaar heeft verweerder blijk gegeven dat de aangevoerde gronden in zijn afweging zijn betrokken. De klacht dat verweerder het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden, faalt daarom.
Proceskosten
20. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 525 en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen de uitspraak op bezwaar ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 525;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, rechter, in aanwezigheid van
mr. J. Roodhorst, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: