Home

Gerechtshof Den Haag, 03-03-2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:480, BK-19/00481

Gerechtshof Den Haag, 03-03-2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:480, BK-19/00481

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
3 maart 2020
Datum publicatie
19 maart 2020
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2020:480
Zaaknummer
BK-19/00481

Inhoudsindicatie

Geen afzonderlijk verslag van horen in de WOZ procedure. In de u.o.b. is, onder het kopje horen, hetgeen tijdens de hoorzitting naar voren is gebracht in beknopte vorm weergegeven. Voor zover hiermee niet is voldaan aan art. 7:7 Awb heeft belanghebbende de geuite bezwaren ook in beroep en hoger beroep naar voren kunnen brengen en daadwerkelijk gebracht, waardoor wat op de hoorzitting naar voren is gebracht in ieder geval in deze procedure is betrokken. Belanghebbende is niet in haar belangen geschaad, zodat, voor zover sprake is van een gebrek, dit met toepassing van art. 6:22 Awb kan worden gepasseerd. De heffingsambtenaar heeft de WOZ-waarde van het appartement aannemelijk gemaakt. Beroep op gelijkheidsbeginsel en meerderheidsregel verworpen. Belanghebbende dient meer woningen in de vergelijking te betrekken, namelijk alle woningen in het appartementencomplex. Uit het overzicht van de voor die woningen vastgestelde waarden per m3 en inhoudsmaten komt niet naar voren dat sprake is van een lager vaststellen van de waarde bij vrijwel identieke objecten. Het staat de heffingsambtenaar vrij enige staffeling toe te passen omdat naarmate het aantal m3 inhoud toeneemt, de waarde per m3 daalt.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-19/00481

in het geding tussen:

(gemachtigde: [A] )

en

(vertegenwoordiger: [B] )

inzake het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank

Rotterdam/Dordrecht van 24 juni 2019, nummer ROT 18/5284.

Procesverloop

1.1.

De heffingsambtenaar heeft op 28 februari 2018 bij beschikking op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (de Wet WOZ) de waarde op 1 januari 2017 (de waardepeildatum) van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [Y] te [Z] (de woning), voor het kalenderjaar 2018 vastgesteld op € 131.000 (de beschikking). Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende voor het jaar 2018 opgelegde aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente [Z] (de aanslag).

1.2.

De heffingsambtenaar heeft het tegen de beschikking en de aanslag gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Er is een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende is tegen de uitspraak van de Rechtbank op het door hem ingestelde beroep in hoger beroep gekomen. Er is een griffierecht geheven van € 128. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van 11 februari 2020. Vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar zijn verschenen. Van de zijde van belanghebbende is niemand verschenen. De gemachtigde van belanghebbende heeft op 11 februari 2020 te 9.06 uur per fax bericht dat hij niet bij de zitting aanwezig zal zijn en heeft daarbij niet om uitstel van de mondelinge behandeling verzocht. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende is eigenaar van de woning. De woning betreft een appartement op de zolderetage van een appartementengebouw met negen appartementen in het centrum van [Z] met een inhoud van 216 m³ en een berging van 21 m3. Er is een lift. De woning is gebouwd in 2004 en bestaat uit een woonkamer met dakkapel, open keuken, twee slaapkamers, een badkamer met douche en ligbad, een was/bergkamer en een berging op de begane grond. De woonkamer en een van de slaapkamers hebben een schuine kant. Er is een klein balkon (6 m2) grenzend aan een van de slaapkamers met uitzicht op het platte dak van een winkel.

2.2.

De heffingsambtenaar heeft een taxatieverslag woningen opgesteld, waarbij de woning is getaxeerd en waarin verkooptransacties zijn vermeld van drie, naar de heffingsambtenaar stelt, vergelijkbare woningen [C] , [D] en [E] te [Z] . Verder heeft hij een taxatieverslag overgelegd dat is opgemaakt door TOG Nederland op 30 oktober 2018, waarbij de woning is getaxeerd op € 131.000, en een matrix met verkoop- en WOZ-waardegegevens van de woning en van de woningen [C] , [D] , [F] , [G] en [H] te [Z] .

Oordeel van de rechtbank

3. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en daartoe het volgende overwogen:

“3. Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de onroerende zaak bepaald op de waarde die eraan moet worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom ervan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet WOZ blijkt dat de WOZ-waarde gelijk dient te zijn aan de prijs die de meest biedende koper betaalt na de meest geschikte voorbereiding.

4. [ Belanghebbende] betoogt dat het bestreden besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel omdat niet volledig is weergegeven wat op de hoorzitting is besproken.

4.1.

Uit artikel 7:7 van de Algemene wet bestuursrecht volgt dat van het horen een verslag wordt opgemaakt, maar de wet schrijft niet voor in welke vorm het verslag dient te worden gegoten en hoe uitgebreid het dient te zijn. Volgens de parlementaire geschiedenis van deze bepaling kan ook uit de beslissing op bezwaar blijken van hetgeen tijdens de hoorzitting is verhandeld. In ieder geval moet op enige wijze een korte weergave van de kern van hetgeen naar voren gebracht is, schriftelijk vastgelegd worden (Parlementaire Geschiedenis, Boek 1, pagina 343).

4.2.

De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit onder het kopje ‘Horen’ een weergave bevat van een telefonische hoorzitting die op 28 juni 2018 heeft plaatsgevonden. Die weergave is wel beknopt, maar dat deze weergave onjuist of onvolledig is, heeft [belanghebbende] niet aannemelijk gemaakt. Het betoog slaagt daarom niet.

5. [De heffingsambtenaar] dient aannemelijk te maken dat hij de waarde van de onroerende zaak niet te hoog heeft vastgesteld. Met het door hem overgelegde (als ‘waardematrix’ aangeduide) taxatierapport van [I] van 30 oktober 2018 (hierna: het taxatierapport) en de daarop gegeven toelichting slaagt [de heffingsambtenaar] daarin.

5.1.

Partijen zijn het erover eens dat de vergelijkingsobjecten bruikbaar zijn. Dat geldt ook voor de [D] en de [C] in [Z] , maar volgens [belanghebbende] heeft [de heffingsambtenaar] bij de waardebepaling onvoldoende rekening gehouden met de verschillen tussen deze vergelijkingsobjecten en de onroerende zaak.

[D]

Over het vergelijkingsobject [D] voert [belanghebbende] aan dat dit een betere keuken en badkamer heeft dan de onroerende zaak. [D] heeft een halfopen keuken met een vijfpits gaskookplaat, terwijl de keuken van de onroerende zaak in een hoek zit en een vierpits gaskookplaat heeft. De badkamer van [D] heeft een royale douchecabine en een luxe wastafelmeubel. Ook heeft [D] een tweede toilet.

[De heffingsambtenaar] erkent dat dit vergelijkingsobject luxer is en betere voorzieningen heeft dan de onroerende zaak, maar voert terecht aan dat met die verschillen in het taxatierapport voldoende rekening is gehouden. Zo zijn de KOUDV-factoren ‘Onderhoud’ en ‘Uitstraling’ van dit vergelijkingsobject met 4 punten gewaardeerd als ‘goed, beter dan gemiddeld’ terwijl de onroerende zaak op deze factoren met 3 punten is gewaardeerd als gemiddeld.

[C]

Over het vergelijkingsobject [C] merkt [belanghebbende] op dat dit recent is geschilderd en een op het oosten gericht balkon aan de achterzijde heeft met een beter uitzicht dan dat van de onroerende zaak. Verder heeft vergelijkingsobject [C] geen hinder van een schuin dak en heeft het een balkon van 12 m² dat groter is dan dat van de onroerende zaak, waarvan het balkon een oppervlakte van 6 m² heeft met een uitzicht op een plat dak van een winkel. Ook zijn de voorzieningen beter. Volgens [belanghebbende] zou [de Heffingsambtenaar] tijdens het gehoor in bezwaar hebben aangevoerd dat er een verschil is van € 27,- per m³ ten opzichte van de onroerende zaak.

[C] is, volgens [de heffingsambtenaar], wat het voorzieningenniveau en luxe vergelijkbaar met de onroerende zaak, wat tot uitdrukking komt in de KOUDV-factoren die van de [C] niet hoger zijn dan van de onroerende zaak. Met het waardedrukkende effect van de schuin oplopende wand in de woonkamer en één van de slaapkamers van de onroerende zaak is door [de heffingsambtenaar] rekening gehouden door de KOUDV-factor ‘Doelmatigheid’ met 2 punten als minder dan gemiddeld te waarderen, wat tot een lagere prijs per m³ geleid heeft ten opzichte van de vergelijkingsobjecten.

Over het balkon voert [de heffingsambtenaar] aan dat het uitzicht en de afmetingen van het balkon van de onroerende zaak niet in die mate minder zijn ten opzichte van de vergelijkingsobjecten dat deze bij verkoop een lagere prijs genereren. Hij betrekt daarbij dat het platte dak van de winkel geen inkijk of overlast geeft en dat het uitzicht wijds is. De rechtbank volgt [de heffingsambtenaar] hierin, daarbij ook in aanmerking nemend dat het vergelijkingsobject [D] helemaal geen balkon heeft terwijl het een fors hoger verkoopcijfer oplevert (geïndexeerd € 153.200,- tegenover de WOZ-waarde van de onroerende zaak: € 131.440,-). Daarbij komt dat de onroerende zaak, anders dan deze vergelijkingsobjecten, is gelegen in een appartementencomplex dat met een lift is uitgerust. Zoals [de heffingsambtenaar] ter zitting onweersproken heeft opgemerkt, is die omstandigheid waardeverhogend.

5.2.

Gelet op het voorgaande en de bij het taxatierapport gevoegde matrix maakt [de heffingsambtenaar] inzichtelijk hoe met de verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de onroerende zaak rekening is gehouden. Het betoog van [belanghebbende] dat dit anders is, slaagt daarom niet.

6. [Belanghebbende] betoogt dat het bestreden besluit in strijd is met het verbod van willekeur en het vertrouwensbeginsel. [De heffingsambtenaar] heeft zich volgens haar (de rechtbank begrijpt: niet) van alle relevante feiten op de hoogte gesteld. Zij wijst op de WOZ-waarden van de objecten [H] , [J] en [K] te [Z] als vermeld op de door haar overgelegde gegevens van het WOZ-waardeloket. Wanneer van de gemiddelde prijzen per m² van die objecten wordt uitgegaan, bedraagt de WOZ-waarde van de onroerende zaak € 127.000,-, aldus [belanghebbende].

6.1.

Per waardepeildatum 1 januari 2017 heeft het object [H] (oppervlakte 83 m²) een WOZ-waarde van € 147.000,-, het object [J] (oppervlakte 79 m²) een WOZ-waarde van € 142.000,- en het object [K] (oppervlakte 80 m²) een WOZ-waarde van € 143.000,- volgens de door [belanghebbende] overgelegde gegevens uit het WOZ-waardeloket. Wanneer zou worden uitgegaan van deze gegevens bedraagt de prijs per m² van [H] (€ 147.000,- / 83 m² =) € 1.771,-, van [J] (€ 142.000,- / 79 m² =) € 1.797,- en van [K] (€ 143.000,- / 80 m² =) € 1.787,-. De gemiddelde prijs per m² van deze drie objecten bedraagt dan (€ 1.771,- + € 1.797,- + € 1.787,- / 3 =) € 1.785,-. De onroerende zaak heeft een oppervlakte van 71 m². Wanneer die oppervlakte met de gemiddelde prijs van € 1.785,- per m² wordt vermenigvuldigd, leidt dat in de optiek van [belanghebbende] tot de door haar in beroep (subsidiair verdedigde) waarde van (71 m² × € 1.785,- =) € 126.753,-, afgerond € 127.000,-.

6.2.

De Wet WOZ schrijft voor de vaststelling van de waarde in het economisch verkeer van een woning geen specifiek model voor, maar bepaalt dat de waarde van een woning wordt bepaald door middel van een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn (artikel 4, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet WOZ). Een WOZ-waarde is echter geen marktgegeven en is daarom niet geschikt om bij de waardebepaling met behulp van de vergelijkingsmethode te worden gebruikt (vergelijk de uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 22 februari 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:618, rechtsoverweging 6.5.).

De heffingsambtenaar, op wie in eerste instantie de bewijslast van de waarde rust, kan daarom een keuze maken uit de marktgegevens die naar zijn oordeel de waarde op de beste wijze onderbouwen. De vergelijking met méér data, zoals in de modelmatige waardebepaling, is niet noodzakelijkerwijs beter dan de vergelijking met enkele specifiek uitgekozen transacties van vergelijkingsobjecten, omdat de mogelijkheid bestaat dat in de modelmatige waardebepaling ook wordt vergeleken met panden die op onderdelen minder vergelijkbaar zijn met de woning in kwestie, zonder dat rekening is gehouden met de verschillen. Overigens kan bij gebreke van nadere gegevens ook niet worden vastgesteld dat deze panden met de onroerende zaak vergelijkbaar zijn, al omdat zij verschillende van grootte zijn en op verschillende etages liggen.

Nu [de Heffingsambtenaar] de WOZ-waarde van de onroerende zaak op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ heeft bepaald, heeft hij geen willekeurige waarderingsmethode toegepast (vergelijk de uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 10 oktober 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:4214). Gelet op het voorgaande slaagt het betoog van [belanghebbende] niet.

7. Het beroep is ongegrond.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

Geschil, standpunten en conclusies

4.1.

In hoger beroep is in geschil of de waarde van de woning op de waardepeildatum 1 januari 2017 te hoog is vastgesteld. Belanghebbende beantwoordt de vraag bevestigend en de heffingsambtenaar ontkennend.

4.2.

Belanghebbende staat primair per de waardepeildatum een waarde in het economisch verkeer voor van € 123.000 en subsidiair € 127.000. Verder stelt belanghebbende dat de inhoud van het hoorgesprek in het hoorverslag niet juist is weergegeven. Belanghebbende verzoekt in ieder geval de griffierechten te vergoeden en een proceskostenvergoeding toe te kennen voor de bezwaar-, beroeps- en hoger beroepsfase alsmede een vergoeding voor een mogelijk op te maken taxatierapport.

4.3.

De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten en griffierecht

Beslissing