Gerechtshof Den Haag, 24-03-2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:575, BK-19/00652
Gerechtshof Den Haag, 24-03-2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:575, BK-19/00652
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 24 maart 2020
- Datum publicatie
- 31 maart 2020
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2020:575
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:168
- Zaaknummer
- BK-19/00652
Inhoudsindicatie
Verwijzingszaak (HR 18 oktober 2019, nummer 19/00550 (ECLI:NL:HR:2019:1614). De Heffingsambtenaar heeft een termijn gegeven voor motivering van het bezwaarschrift, maar heeft daarbij niet gewezen op de mogelijke gevolgen van het niet motiveren van het bezwaarschrift. Na het uitblijven van een reactie heef de Heffingsambtenaar het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift niet de gronden van het bezwaar bevat. Het Hof oordeelt dat in de procedure na verwijzing niet is komen vast te staan dat belanghebbende ook zonder nadrukkelijke waarschuwing van de kant van de Heffingsambtenaar op de hoogte was van de mogelijke gevolgen van het niet (tijdig) herstellen van het verzuim de gronden van het bezwaar kenbaar te maken. Het bezwaar is daarom ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-19/00652
in het geding - na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden - tussen:
(gemachtigde: [A] )
en
(vertegenwoordiger: [B] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam (de Rechtbank) van 30 maart 2018, nummer AMS 17/5163, betreffende na te vermelden aanslag.
Procesverloop
De Heffingsambtenaar heeft met dagtekening 8 april 2017 een naheffingsaanslag parkeerbelasting aan belanghebbende opgelegd.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Gerechtshof Amsterdam. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 126. Gerechtshof Amsterdam heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van Gerechtshof Amsterdam beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft bij arrest van 18 oktober 2019, nummer 19/00550 (ECLI:NL:HR:2019:1614, het verwijzingsarrest) het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van dat hof vernietigd, het geding ter verdere behandeling en beslissing van de zaak verwezen naar het Gerechtshof Den Haag, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam opgedragen het voor de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht van € 128 aan belanghebbende te vergoeden en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam veroordeeld in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op € 1.024 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld zich schriftelijk uit te laten naar aanleiding van het verwijzingsarrest van de Hoge Raad, van welke gelegenheid beide partijen gebruik hebben gemaakt. Partijen hebben op elkanders schriftelijke uitlatingen na verwijzing schriftelijk gereageerd.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 11 februari 2020. De Heffingsambtenaar is verschenen. Hoewel deugdelijk uitgenodigd, is belanghebbende noch zijn gemachtigde verschenen. Een bericht van verhindering of een verzoek om uitstel van de mondelinge behandeling is niet ontvangen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
Belanghebbende heeft bij brief (per fax) van 15 april 2017 op “nog nader aan te geven gronden” bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag. In het bezwaarschrift is verder uitsluitend opgenomen:
“Cliënt verzoekt in ieder geval om een vergoeding op grond van artikel 7:15 Awb wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Daarnaast verzoek ik u om telefonisch te worden gehoord ter zake van dit bezwaarschrift. Tot slot verzoek ik u mij namens cliënt om, mede in het licht van het beginsel van hoor en wederhoor, alle zaakstukken in dit dossier te doen toekomen zodat deze bestudeerd kunnen worden voordat de hoorzitting plaats heeft.”
Bij brief van 14 juni 2017 heeft de Heffingsambtenaar de gemachtigde van belanghebbende voor het motiveren van het bezwaar een termijn van veertien dagen na dagtekening van de brief gegeven. Verder is in de brief meegedeeld dat de Heffingsambtenaar op 30 juni 2017 om 11.00 uur telefonisch contact met de gemachtigde van belanghebbende zal opnemen om hem in de gelegenheid te stellen - conform zijn verzoek - zijn standpunt mondeling toe te lichten en is hem meegedeeld dat tot drie dagen voor de telefonische hoorzitting stukken kunnen worden aangeleverd. Voorts is in de brief vermeld dat het verzoek van de gemachtigde tot toezending van de zaakstukken en een bezwaarprocedure twee gescheiden procedures zijn.
Belanghebbende heeft bij brief (per fax) van 14 juni 2017 de Heffingsambtenaar als volgt bericht:
“In opgemelde zaak ontving ik uw brief van 14 juni 2017 (?). Ik bericht u als volgt.
Nadrukkelijk is gevraagd om verstrekking van de zaakstukken, e.e.a. als bedoeld in artikel 7:4, vierde lid, van de Awb. Het uitsluitend ter inzage leggen van de stukken is daarmee niet gelijk te stellen en is voor mij ook niet afdoende. Alvorens ik de gronden van het bezwaar kan formuleren verzoek ik u nogmaals de op de zaak betrekking hebbende stukken aan mij te verstrekken, door toezending van die stukken, en mij daarna een termijn te gunnen voor het aanvullen van de gronden.
Tevens meld ik u dat ik op 30 juni 2017 wegens verlof verhinderd ben.
(…)”
Bij brief van 20 juni 2017 heeft de Heffingsambtenaar belanghebbende bericht:
“Bij brief van 14 juni 2017 heeft u aangegeven dat u verhinderd bent op 30 juni 2017.
De hoorzitting is verplaatst naar 3 juli 2017 om 11:30 uur. Wij nemen telefonisch contact met u op om uw standpunt mondeling toe te lichten.
Tot drie dagen voor de telefonische hoorzitting kunt u de stukken komen inzien. U kunt hiervoor telefonisch een afspraak maken op bovenvermeld telefoonnummer.
U krijgt tevens de mogelijkheid om tot drie dagen voor de telefonische hoorzitting stukken aan te leveren.
Ik wil u er verder op wijzen dat uw verzoek tot toezending van de zaakstukken en een bezwaarprocedure twee gescheiden procedures zijn.”
In het tot de stukken van het geding behorende “Verslag telefonisch horen” is opgenomen:
“NHA: 60959528
Datum: 3 juli 2017
Tijd: 11.30 uur
Behandeld door: SBS
Telefonisch horen 3 juli 2017
uur gebeld, geen gehoor;
uur gebeld, geen gehoor;
uur gebeld, geen gehoor.”
Bij uitspraak op bezwaar van 31 augustus 2017 heeft de Heffingsambtenaar het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift niet de gronden van het bezwaar bevat.
Het verwijzingsarrest
3. De Hoge Raad heeft in het verwijzingsarrest – voor zover van belang - overwogen:
“2.3.1 De eerste klacht houdt in dat de niet-ontvankelijkverklaring van belanghebbende in strijd komt met het zorgvuldigheidsbeginsel, omdat in de herstelverzuimbrief niet erop is gewezen dat dit gevolg kon worden verbonden aan het niet-tijdig herstellen van het door de heffingsambtenaar geconstateerde verzuim.
Een zorgvuldige behandeling van een bezwaarschrift brengt mee dat het bestuursorgaan bij het aan de indiener van het bezwaarschrift stellen van een als fataal bedoelde termijn voor het herstellen van een verzuim, erop dient te wijzen dat overschrijding van die termijn ertoe kan leiden dat het bezwaar niet-ontvankelijk wordt verklaard. Daaraan doet niet af dat artikel 6:6 van de Awb het doen van die mededeling niet uitdrukkelijk eist. Indien het bestuursorgaan heeft verzuimd die mededeling te doen, zal aan de hand van de omstandigheden van het geval moeten worden beoordeeld of de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar in stand kan blijven (zie HR 28 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:1048, rechtsoverweging 2.3.2).
Anders dan het Hof heeft geoordeeld, kan de omstandigheid dat bij het instellen van bezwaar namens de belanghebbende een gemachtigde optreedt die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, op zichzelf beschouwd niet de gevolgtrekking dragen dat de belanghebbende ook zonder nadrukkelijke waarschuwing van de kant van de heffingsambtenaar op de hoogte was van de mogelijke gevolgen van het niet (tijdig) herstellen van het verzuim de gronden van het bezwaar kenbaar te maken. De tegen dit oordeel gerichte klacht slaagt.
(…)
Gelet op hetgeen in 2.3.3 is overwogen, kan de bestreden uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.”
Omschrijving geschil in hoger beroep, standpunten en conclusies van partijen na
verwijzing
Na verwijzing is in geschil of de Heffingsambtenaar het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, zoals belanghebbende stelt en de Heffingsambtenaar betwist.
Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Hof naar de gedingstukken.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en terugwijzing van de zaak naar de Heffingsambtenaar om opnieuw uitspraak op het bezwaar te doen.
De Heffingsambtenaar heeft geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.