Hoge Raad, 05-02-2021, ECLI:NL:HR:2021:168, 20/01353
Hoge Raad, 05-02-2021, ECLI:NL:HR:2021:168, 20/01353
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 5 februari 2021
- Datum publicatie
- 5 februari 2021
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2021:168
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHDHA:2020:575
- Zaaknummer
- 20/01353
Inhoudsindicatie
proceskostenvergoeding; art. 2, lid 1, letter a, Besluit proceskosten bestuursrecht; punt voor conclusie van repliek
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 20/01353
Datum 5 februari 2021
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
het COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE AMSTERDAM
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 24 maart 2020, nr. BK-19/00652 betreffende een door belanghebbende gedaan verzoek om een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1 Het eerste geding in cassatie
Bij arrest van de Hoge Raad van 18 oktober 2019, nr. 19/00550, ECLI:NL:HR:2019:1614, is vernietigd de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam (nr. 18/00166), met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof Den Haag (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest.
2 Het tweede geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.
Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het college van burgermeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: het College) heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3 Beoordeling van het middel
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd, waartegen hij in rechte is opgekomen.
Na eerdere verwijzing van de zaak door de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2019:1614) heeft het Hof het hoger beroep van belanghebbende gegrond verklaard en belanghebbende op de voet van artikel 8:75 Awb in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) en de daarbij behorende bijlage, een proceskostenvergoeding toegekend vanwege de kosten van beroepsmatig verleende bijstand. Daarbij is het Hof ten aanzien van de procedure voor de Rechtbank en voor het Gerechtshof Amsterdam uitgegaan van in totaal twee punten zoals bedoeld in het Bpb.
Het middel houdt in dat het Hof bij berekening van de hiervoor in 3.1.2 bedoelde proceskostenvergoeding ten onrechte geen halve punt heeft toegekend voor de door belanghebbende in de procedure voor het Gerechtshof Amsterdam ingediende conclusie van repliek van 20 juni 2018.
Het middel slaagt. Blijkens de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam is het op 20 juni 2018 door belanghebbende ingediende processtuk aangemerkt als een conclusie van repliek. Dit wordt bevestigd door de omstandigheid dat de heffingsambtenaar kennelijk door het Gerechtshof Amsterdam gelegenheid is geboden te dupliceren. Het Hof had daarom bij de berekening van de proceskostenvergoeding een half punt moeten toekennen voor de conclusie van repliek.
De Hoge Raad zal de proceskostenvergoeding voor de procedure bij Gerechtshof Amsterdam opnieuw berekenen. De vergoeding per punt moet worden berekend naar het tarief zoals dat geldt ten tijde van dit arrest.1 De proceskostenvergoeding voor die procedure wordt vastgesteld op 1,5 x 1 x € 534 = € 801. De totale proceskostenvergoeding voor de procedure in bezwaar, bij de Rechtbank en bij Gerechtshof Amsterdam wordt dan € 1.587.