Home

Gerechtshof Den Haag, 28-04-2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:881, BK 19/00511 tot en met 19/00515

Gerechtshof Den Haag, 28-04-2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:881, BK 19/00511 tot en met 19/00515

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
28 april 2020
Datum publicatie
1 mei 2020
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2020:881
Formele relaties
Zaaknummer
BK 19/00511 tot en met 19/00515

Inhoudsindicatie

In geschil is of de Inspecteur over een nieuw feit beschikte voor de navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW 2012, of de aanslagen IB/PVV en ZVW 2013 tijdig zijn opgelegd, of ten aanzien van de commissie sprake is van een bron van inkomen, waarbij meer specifiek in geschil is of sprake is van een objectieve voordeelsverwachting. Indien de bronvraag bevestigend wordt beantwoord, is voor de navorderingsaanslag IB/PVV 2012 en voor de aanslagen IB/PVV en ZVW 2010 en 2013 tot en met 2015 tevens in geschil of het bedrag aan belastbare winst uit onderneming naar een juist bedrag is vastgesteld.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummers BK-19/00511 tot en met BK-19/00515

in het geding tussen:

(gemachtigde: [A] )

en

(vertegenwoordigers: [B] , [C] en [D] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 1 juli 2019, nrs. SGR 18/7268, SGR 18/7825, SGR 18/7826, SGR 18/7827 en SGR 19/2080.

Procesverloop

1.1.

De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 2010, 2013, 2014 en 2015 aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en Zorgverzekeringswet (ZVW) opgelegd. Voor het jaar 2012 heeft de Inspecteur navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW opgelegd. Bij de aanslag IB/PVV voor het jaar 2010 is tevens bij beschikking een verzuimboete opgelegd. Bij de (navorderings)aanslagen voor alle jaren is heffingsrente dan wel belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de aanslagen, de navorderingsaanslagen en de daarbij gegeven beschikkingen gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. De griffier van de Rechtbank heeft tweemaal een griffierecht geheven van € 46. De beslissing van de Rechtbank luidt:

"De rechtbank:

- verklaart de beroepen voor de jaren 2010 en 2013 tot en met 2015 (SGR 18/7268, SGR 18/7826, SGR 18/7827 en SGR 19/2080) ongegrond;

- verklaart het beroep voor 2012 (SGR 18/7825) gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar in zaak SGR 18/7825 voor zover deze betrekking heeft op het bezwaar tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2012;

- vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2012 tot een berekend naar een verzamelinkomen van € 59.249 en vermindert de daarbij gegeven belastingrentebeschikking dienovereenkomstig;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit in zaak SGR 18/7825;

- veroordeelt [de Inspecteur] tot het betalen van een schadevergoeding van € 3.500;

- veroordeelt [de Inspecteur] in de proceskosten van [belanghebbende] tot een bedrag van € 1.280;

- draagt [de Inspecteur] op het betaalde griffierecht van € 46 aan [belanghebbende] te vergoeden.”

1.4.

Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Er is geen griffierecht geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. De griffier van het Hof heeft op 1 oktober 2019 een afschrift van het proces-verbaal van de zitting bij de Rechtbank verzonden naar partijen.

1.5.

De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 21 januari 2020. De zaak is gelijktijdig behandeld met de zaak met nummer BK‑19/00516 tussen belanghebbende en de Inspecteur. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

1.6.

Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen afgesproken om in de week na de zitting bijeen te komen en de mogelijkheden voor een compromis te bespreken. Bij brief van 3 februari 2020, ingekomen bij het Hof op 6 februari 2020, heeft de Inspecteur het Hof bericht dat een compromis niet mogelijk bleek en heeft hij het Hof verzocht uitspraak te doen in de onderhavige zaken alsmede in de zaak met nummer BK‑19/00516.

Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende verricht vanaf 2002 werkzaamheden voor [E] . [E] is een zogenoemde multi-level-marketingorganisatie die middels een gelaagd systeem handelt in […] sieraden en […] -producten. Belanghebbende is eerste distribiteur in Nederland en staat aan het hoofd van een netwerk van andere distribiteurs (de sub-distribiteurs).

2.2.

Als hoofd van het Nederlandse netwerk ontvangt belanghebbende behalve opbrengsten uit haar eigen verkopen ook provisies, bonussen en commissie over de verkopen die door de sub-distribiteurs uit haar netwerk zijn gerealiseerd (hierna tezamen: de commissie). Belanghebbende heeft in de jaren 2008 tot en met 2015 de volgende commissie ontvangen:

2008

€ 37.259

2009

€ 63.115

2010

€ 100.382

2011

€ 97.796

2012

€ 80.631

2013

€ 104.515

2014

€ 105.180

2015

€ 104.481

2.3.

Belanghebbende heeft voor het jaar 2010 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbare winst uit onderneming van € 6.987 negatief. Daarbij zijn enkel de uit eigen verkopen gerealiseerde omzet alsmede de daarmee samenhangende kosten verantwoord. De commissie is niet aangegeven.

2.4.

De Inspecteur heeft bij het opleggen van de aanslag IB/PVV voor het jaar 2010 ook de commissie onder aftrek van de volgens belanghebbende daaraan toe te rekenen kosten in de heffing betrokken. De winst uit onderneming is verhoogd met € 61.472, hetgeen onder toepassing van de zelfstandigenaftrek en MKB-winstvrijstelling resulteert in een vastgesteld verzamelinkomen van € 41.307. Na verliesverrekening is het belastbaar inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 16.128. De verzuimboete bedraagt € 226 en de in rekening gebrachte heffingsrente bedraagt € 441.

2.5.

De aanslag ZVW voor het jaar 2010 is vastgesteld naar een bijdrage-inkomen van € 33.189 (maximum). De daarbij in rekening gebrachte heffingsrente bedraagt € 49.

2.6.

Met dagtekening 19 september 2014 is voor het jaar 2011 een aanslag IB/PVV opgelegd, waarbij een (achterwaarts) te verrekenen verlies van € 5.808 is vastgesteld. Vervolgens is de aanslag IB/PVV voor het jaar 2010 verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 10.320 (€ 16.128 -/- € 5.808). De opgelegde verzuimboete is verminderd tot € 46.

2.7.

Belanghebbende heeft voor de jaren 2012, 2013, 2014 en 2015 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbare winst uit onderneming van respectievelijk € 3.822 negatief € 6.564 negatief, € 18.071 negatief en € 17.802 negatief. Daarbij zijn enkel de uit eigen verkopen gerealiseerde omzet alsmede de daarmee samenhangende kosten verantwoord. De commissie is door belanghebbende niet aangegeven.

2.8.

De Inspecteur is een boekenonderzoek gestart teneinde de aanvaardbaarheid van de ingediende aangiften IB/PVV voor de jaren 2012 tot en met 2015 en omzetbelasting over het tijdvak van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2015 te onderzoeken. Naar aanleiding van het boekenonderzoek is een rapport opgesteld waarin, voor zover hier van belang, het volgende is opgenomen:

“4.1.1Camper

[Belanghebbende] heeft op 28 oktober 2008 een camper (…) gekocht. (…) Deze camper wil [de belastingadviseur van belanghebbende] pas in het jaar 2012 activeren en € 5.400 per jaar vanaf 2012 afschrijven. [Belanghebbende] geeft aan dat ze de camper voor de bezoeken in Duitsland gebruikt omdat ze niet in hotels kan slapen. De camper wordt nooit privé gebruikt omdat haar man claustrofobie heeft. Tevens is er geen kilometeradministratie bijgehouden waaruit blijkt dat deze camper zakelijk of privé wordt gebruikt. Het activeren van deze camper wordt niet geaccepteerd. De zakelijkheid is niet aangetoond.

(…)

4.2

Voorraden

Op de balansen van de gecontroleerde jaren zijn voorraden opgenomen. [Belanghebbende] krijgt haar commissie op de voorwaarde dat ze per maand minimaal sieraden besteld ter waarde van € 750. De inkopen zijn volledig ten laste van het resultaat gebracht. Mijn conclusie is dat deze voorraden ten onrechte op de balans zijn opgenomen. De afwaardering van deze voorraden wordt dan ook niet geaccepteerd.

(…)

5.3

Overige verkopen

Tijdens het onderzoek heb ik de bankafschriften van [belanghebbende] bekeken. Volgens mij zijn niet alle inkomsten in de aangiften aangegeven. Het gaat om de volgende bedragen. Voor de specificatie van deze bedragen verwijs ik u naar de bijlagen overige inkomsten.

2012 € 1.472, verschuldigde btw € 301

2013 € 6.476, verschuldigde btw € 450

2014 € 4.287, verschuldigde btw € 744

Dit leidt tot de volgende correcties:

2012

Privé € 1.773

Aan Omzet € 1.472

Aan te betalen BTW € 301

2013

Privé € 6.476

Aan Omzet € 6.025

Aan te betalen BTW € 450

2014

Privé € 5.031

Aan Omzet € 4.287

Aan te betalen BTW € 744

(…)

(…)

5.4.1

Onttrekking in verband met privégebruik auto

[Belanghebbende] heeft de volgende auto’s van de zaak:

Kenteken

cataloguswaarde

Vanaf

Tot

(…)

(…)

(…)

(…)

[…]

€ 15.436

8-5-2015

tot en met heden

(…)

(…)

(…)

(…)

(…)

Bevindingen

De auto’s zijn lease auto’s. Er is sprake van operationele lease. Alle kosten van deze auto’s komen ten laste van de onderneming.

[Belanghebbende] voert geen kilometeradministratie om aan te tonen dat deze auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden wordt gebruikt. De consequentie hiervan is dat er op grond van artikel 3.20 Wet IB 25% van de waarde van de auto als onttrekking in aanmerking genomen moet worden. De onttrekking per jaar bedraagt:

Kenteken

cataloguswaarde

Vanaf

Tot

(…)

2015

(…)

(…)

(…)

(…)

(…)

(…)

[…]

€ 15.436

8-5-2015

tot en met heden

(…)

€ 763,76

(…)

(…)

(…)

(…)

(…)

(…)

6.1

Zelfstandigenaftrek

[Belanghebbende] heeft geen urenadministratie bijgehouden. Zij heeft mij een urenoverzicht (achteraf) opgemaakt over het jaar 2015 verstrekt. Volgens dit overzicht heeft ze 1968 uur aan haar onderneming besteed. Deze uren kan ik niet controleren, omdat zij geen agenda heeft verstrekt of op een andere manier mij heeft bewezen dat ze deze uren daadwerkelijk heeft gemaakt.

(…)

De Belastingdienst is van mening dat [belanghebbende] er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat zij aan het urencriterium heeft voldaan.

Dat leidt tot de volgende correcties:

2012 Minder zelfstandigenaftrek € 7.280

2013 Minder zelfstandigenaftrek € 7.280

2014 Minder zelfstandigenaftrek € 7.280

2015 Minder zelfstandigenaftrek € 7.280

Daarom verschuiven niet gerealiseerde zelfstandigenaftrekken naar een volgend belastingjaar.

6.2

MKB-winstvrijstelling

Door de in dit rapport genoemde correcties verandert ook de MKB-winstvrijstelling.

(…)

8.1 [

[IB/PVV] en [ZVW]

Overeenkomstig de berekeningen in dit hoofdstuk wordt over het jaar 2012 een navorderingsaanslag opgelegd. Deze is gebaseerd op artikel 16 van AWR. De aangiften over de jaren 2013 tot en met 2015 worden door mij definitief vastgesteld en hierdoor worden aanslagen [IB/PVV] en ZVW aanslagen opgelegd.”

2.9.

De Inspecteur heeft bij het opleggen van de navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2012 en de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2013, 2014 en 2015 ook de commissie onder aftrek van daaraan toe te rekenen kosten in de heffing betrokken. Tevens zijn de in het onderzoeksrapport genoemde correcties in de (navorderings)aanslagen verwerkt. De winst uit onderneming is daardoor verhoogd, hetgeen onder toepassing van de MKB-winstvrijstelling resulteert in vastgestelde verzamelinkomens van € 59.368 respectievelijk € 78.618, € 74.869 en € 60.260. De in rekening gebrachte belastingrente bedraagt € 2.499 respectievelijk € 4.375, € 3.020 en € 2.330.

2.10.

De navorderingaanslag ZVW voor het jaar 2012 en de aanslagen ZVW voor de jaren 2013, 2014 en 2015 zijn vastgesteld naar een bijdrage-inkomen van € 50.064 (maximum) respectievelijk € 50.853 (maximum), € 51.414 (maximum) en € 51.976 (maximum). De daarbij in rekening gebrachte belastingrente bedraagt € 213 respectievelijk € 372, € 257, € 251.

Oordeel van de Rechtbank

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten

Beslissing