Home

Rechtbank Den Haag, 01-07-2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:6734, 18_7268 18_7825 18_7826 18_7827 en 19_2080

Rechtbank Den Haag, 01-07-2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:6734, 18_7268 18_7825 18_7826 18_7827 en 19_2080

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
1 juli 2019
Datum publicatie
27 september 2019
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2019:6734
Formele relaties
Zaaknummer
18_7268 18_7825 18_7826 18_7827 en 19_2080

Inhoudsindicatie

Als hoofd van de Nederlandse tak van een multi-level-marketingorganisatie heeft eiseres, naast opbrengsten uit eigen verkopen, commissie ontvangen over de verkopen van sub-distributeurs. Naar het oordeel van de rechtbank is ter zake van de commissie sprake van een objectieve voordeelsverwachting zodat de commissie terecht is belast.

Uitspraak

Team belastingrecht

Zaaknummers: SGR 18/7268, SGR 18/7825, SGR 18/7826, SGR 18/7827 en SGR 19/2080

(gemachtigde: [A] ),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor de jaren 2010, 2013, 2014 en 2015 aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en Zorgverzekeringswet (ZVW) opgelegd. Voor het jaar 2012 heeft verweerder navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW opgelegd. Bij de aanslag IB/PVV voor het jaar 2010 is tevens bij beschikking een verzuimboete opgelegd. Bij de (navorderings)aanslagen voor alle jaren is heffingsrente dan wel belastingrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar de aanslagen, de navorderingsaanslagen en de daarbij gegeven beschikkingen gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld. De beroepen die zien op de aanslagen IB/PVV en ZVW voor de jaren 2010, 2013, 2014 en 2015 zijn door de rechtbank geregistreerd onder de zaaknummers SGR 18/7268 respectievelijk SGR 18/7826, SGR 18/7827 en SGR 19/2080. Het beroep dat ziet op de navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW voor het jaar 2012 is door de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer SGR 18/7825.

Verweerder heeft verweerschriften ingediend.

Eiseres heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, voor het jaar 2010 schriftelijk gerepliceerd, waarna verweerder schriftelijk heeft gedupliceerd.

Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2019.

Namens eiseres zijn verschenen [H] en de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [C] , mr. [D] en mr. [D] .

Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft verweerder aan de rechtbank een nader stuk gezonden. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om naar aanleiding hiervan het onderzoek te heropenen. Bij de beoordeling van het geschil is dit stuk dan ook buiten beschouwing gelaten.

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres verricht vanaf 2002 werkzaamheden voor [E] . [E] is een zogenoemde multi-level-markertingorganisatie die middels een gelaagd systeem handelt in magnetische sieraden en wellness-producten. Eiseres is eerste distribiteur in Nederland en staat aan het hoofd van een netwerk van andere distribiteurs (de sub-distribiteurs).

2. Als hoofd van het Nederlandse netwerk ontvangt eiseres behalve opbrengsten uit haar eigen verkopen ook provisies, bonussen en commissie over de verkopen die door de sub-distribiteurs uit haar netwerk zijn gerealiseerd (hierna tezamen: de commissie). Eiseres heeft in de jaren 2008 tot en met 2015 de volgende commissie ontvangen:

2008

€ 37.259

2009

€ 63.115

2010

€ 100.382

2011

€ 97.796

2012

€ 80.631

2013

€ 104.515

2014

€ 105.180

2015

€ 104.481

3. Eiseres heeft voor het jaar 2010 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbare winst uit onderneming van € 6.987 negatief. Daarbij zijn enkel de uit eigen verkopen gerealiseerde omzet alsmede de daarmee samenhangende kosten verantwoord. De commissie is niet aangegeven.

4. Verweerder heeft bij het opleggen van de aanslag IB/PVV voor het jaar 2010 ook de commissie onder aftrek van de volgens eiseres daaraan toe te rekenen kosten in de heffing betrokken. De winst uit onderneming is verhoogd met € 61.472, hetgeen onder toepassing van de zelfstandigenaftrek en MKB-winstvrijstelling resulteert in een vastgesteld verzamelinkomen van € 41.307. Na verliesverrekening is het belastbaar inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 16.128. De verzuimboete bedraagt € 226 en de in rekening gebrachte heffingsrente bedraagt € 441.

5. De aanslag ZVW voor het jaar 2010 is vastgesteld naar een bijdrage-inkomen van € 33.189 (maximum). De daarbij in rekening gebrachte heffingsrente bedraagt € 49.

6. Met dagtekening 19 september 2014 is voor het jaar 2011 een aanslag IB/PVV opgelegd, waarbij een (achterwaarts) te verrekenen verlies van € 5.808 is vastgesteld. Vervolgens is de aanslag IB/PVV voor het jaar 2010 verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 10.320 (€ 16.128 -/- € 5.808). De opgelegde verzuimboete is verminderd tot € 46.

7. Eiseres heeft voor de jaren 2012, 2013, 2014 en 2015 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbare winst uit onderneming van € 3.822 negatief respectievelijk € 6.564 negatief, € 18.071 negatief en € 17.802 negatief. Daarbij zijn enkel de uit eigen verkopen gerealiseerde omzet alsmede de daarmee samenhangende kosten verantwoord. De commissie is door eiseres niet aangegeven.

8. Verweerder is een boekenonderzoek gestart teneinde de aanvaardbaarheid van de ingediende aangiften IB/PVV voor de jaren 2012 tot en met 2015 en omzetbelasting over het tijdvak van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2015 te onderzoeken. Naar aanleiding van het boekenonderzoek is een rapport opgesteld waarin, voor zover hier van belang, het volgende is opgenomen:

4.1.1 Camper

[Eiseres] heeft op 28 oktober 2008 een camper (…) gekocht. (…) Deze camper wil [de gemachtigde] pas in het jaar 2012 activeren en € 5.400 per jaar vanaf 2012 afschrijven. [Eiseres] geeft aan dat ze de camper voor de bezoeken in Duitsland gebruikt omdat ze niet in hotels kan slapen. De camper wordt nooit privé gebruikt omdat haar man claustrofobie heeft. Tevens is er geen kilometeradministratie bijgehouden waaruit blijkt dat deze camper zakelijk of privé wordt gebruikt. Het activeren van deze camper wordt niet geaccepteerd. De zakelijkheid is niet aangetoond.

(…)

4.2

Voorraden

Op de balansen van de gecontroleerde jaren zijn voorraden opgenomen. [Eiseres] krijgt haar commissie op de voorwaarde dat ze per maand minimaal sieraden besteld ter waarde van € 750. De inkopen zijn volledig ten laste van het resultaat gebracht. Mijn conclusie is dat deze voorraden ten onrechte op de balans zijn opgenomen. De afwaardering van deze voorraden wordt dan ook niet geaccepteerd.

(…)

5.3

Overige verkopen

Tijdens het onderzoek heb ik de bankafschriften van [eiseres] bekeken. Volgens mij zijn niet alle inkomsten in de aangiften aangegeven. Het gaat om de volgende bedragen. Voor de specificatie van deze bedragen verwijs ik u naar de bijlagen overige inkomsten.

2012 € 1.472, verschuldigde btw € 301

2013 € 6.476, verschuldigde btw € 450

2014 € 4.287, verschuldigde btw € 744

Dit leidt tot de volgende correcties:

2012

Privé € 1.773

Aan Omzet € 1.472

Aan te betalen BTW € 301

2013

Privé € 6.476

Aan Omzet € 6.025

Aan te betalen BTW € 450

2014

Privé € 5.031

Aan Omzet € 4.287

Aan te betalen BTW € 744

(…)

5.4.1

Onttrekking in verband met privégebruik auto

[Eiseres] heeft de volgende auto’s van de zaak:

Kenteken

cataloguswaarde

Vanaf

Tot

(…)

(…)

(…)

(…)

[kenteken]

€ 15.436

8-5-2015

tot en met heden

(…)

(…)

(…)

(…)

(…)

Bevindingen

De auto’s zijn lease auto’s. Er is sprake van operationele lease. Alle kosten van deze auto’s komen ten laste van de onderneming.

[Eiseres] voert geen kilometeradministratie om aan te tonen dat deze auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden wordt gebruikt. De consequentie hiervan is dat er op grond van artikel 3.20 Wet IB 25% van de waarde van de auto als onttrekking in aanmerking genomen moet worden. De onttrekking per jaar bedraagt:

Kenteken

cataloguswaarde

Vanaf

Tot

(…)

2015

(…)

(…)

(…)

(…)

(…)

(…)

[kenteken]

€ 15.436

8-5-2015

tot en met heden

(…)

€ 763,76

(…)

(…)

(…)

(…)

(…)

(…)

6.1

Zelfstandigenaftrek

[Eiseres] heeft geen urenadministratie bijgehouden. Zij heeft mij een urenoverzicht (achteraf) opgemaakt over het jaar 2015 verstrekt. Volgens dit overzicht heeft ze 1968 uur aan haar onderneming besteed. Deze uren kan ik niet controleren, omdat zij geen agenda heeft verstrekt of op een andere manier mij heeft bewezen dat ze deze uren daadwerkelijk heeft gemaakt.

(…)

De Belastingdienst is van mening dat [eiseres] er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat zij aan het urencriterium heeft voldaan.

Dat leidt tot de volgende correcties:

2012 Minder zelfstandigenaftrek € 7.280

2013 Minder zelfstandigenaftrek € 7.280

2014 Minder zelfstandigenaftrek € 7.280

2015 Minder zelfstandigenaftrek € 7.280

Daarom verschuiven niet gerealiseerde zelfstandigenaftrekken naar een volgend belastingjaar.

6.2

MKB-winstvrijstelling

Door de in dit rapport genoemde correcties verandert ook de MKB-winstvrijstelling.

(…)

8.1 [

IB/PVV] en [ZVW]

Overeenkomstig de berekeningen in dit hoofdstuk wordt over het jaar 2012 een navorderingsaanslag opgelegd. Deze is gebaseerd op artikel 16 van AWR. De aangiften over de jaren 2013 tot en met 2015 worden door mij definitief vastgesteld en hierdoor worden aanslagen [IB/PVV] en ZVW aanslagen opgelegd.”

9. Verweerder heeft bij het opleggen van de navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2012 en de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2013, 2014 en 2015 ook de commissie onder aftrek van daaraan toe te rekenen kosten in de heffing betrokken. Tevens zijn de in het onderzoeksrapport genoemde correcties in de (navorderings)aanslagen verwerkt. De winst uit onderneming is daardoor verhoogd, hetgeen onder toepassing van de MKB-winstvrijstelling resulteert in vastgestelde verzamelinkomens van € 59.368 respectievelijk € 78.618, € 74.869 en € 60.260. De in rekening gebrachte belastingrente bedraagt € 2.499 respectievelijk € 4.375, € 3.020 en € 2.330.

10. De navorderingaanslag ZVW voor het jaar 2012 en de aanslagen ZVW voor de jaren 2013, 2014 en 2015 zijn vastgesteld naar een bijdrage-inkomen van € 50.064 (maximum) respectievelijk € 50.853 (maximum), € 51.414 (maximum) en € 51.976 (maximum). De daarbij in rekening gebrachte belastingrente bedraagt € 213 respectievelijk € 372, € 257, € 251.

Geschil

11. In geschil is of de (navorderings)aanslagen IB/PVV en ZVW voor de jaren 2010, 2012, 2013, 2014 en 2015 naar juiste bedragen zijn vastgesteld. Voor alle jaren is in geschil of ten aanzien van de commissie sprake is van een bron van inkomen. Meer specifiek is in geschil of sprake is van een objectieve voordeelsverwachting. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord is voor de jaren 2012 tot en met 2015 tevens in geschil of het bedrag aan belastbare winst uit onderneming naar een juist bedrag is vastgesteld. Ter zake van de procedure die ziet op het jaar 2010 is tevens in geschil of sprake is van overschrijding van de redelijke termijn.

12. Eiseres stelt dat geen sprake is van een bron van inkomen omdat de commissies speculatief van aard zijn. Daarbij doet zij een beroep op het vertrouwensbeginsel omdat de aanslag IB/PVV voor het jaar 2011 conform haar aangifte is vastgesteld zonder de commissie te belasten. Voorts stelt eiseres zich voor de jaren 2012 tot en met 2015 op het standpunt dat als de commissie tot de winst behoort, verweerder de belastbare winst uit onderneming tot een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Eiseres verzoekt in de zaak die ziet op het jaar 2010 om een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.

13. Verweerder stelt dat wel sprake is van een bron van inkomen en dat de belastbare winst uit onderneming voor de jaren 2012 tot en met 2015 naar een juist bedrag is vastgesteld. Van overschrijding van de redelijke termijn is volgens verweerder geen sprake.

Beoordeling van het geschil

Afwijzing uitstelverzoek

14. De rechtbank heeft met dagtekening 1 april 2019 en 16 april 2019 aangekondigd dat de zittingsdatum is vastgesteld op 20 mei 2019. Eiseres is met dagtekening 26 april 2019 uitgenodigd voor de zitting op 20 mei 2019 met daarbij het tijdstip. De uitnodigingen zijn per aangetekende post verstuurd aan de gemachtigde op het adres [adres] , [postcode] te [woonplaats] en blijkens gegevens van PostNL aldaar op 29 april 2019 uitgereikt. Eiseres heeft voor de jaren 2012 tot en met 2015 verzocht om uitstel van de zitting. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen.

15. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres gelet op de aankondiging van de zittingsdatum ruim een maand van tevoren en de uitnodiging drie weken tevoren voldoende gelegenheid gehad om behalve de zaak SGR 18/7268 met betrekking tot het jaar 2010 ook de behandeling ter zitting van de zaken voor de jaren 2012 tot en met 2015 voor te bereiden. Dit temeer nu in alle zaken in de hoofdzaak hetzelfde geschil ter beoordeling voorligt. De rechtbank heeft dan ook onvoldoende aanleiding gezien om het uitstelverzoek toe te wijzen. De gemachtigde is vervolgens ter zitting verschenen en heeft aldaar inhoudelijk verweer gevoerd.

Navordering 2012

16. Eiseres heeft eerst ter zitting gesteld dat een nieuw feit voor navordering ontbreekt. De rechtbank volgt haar hierin niet. De aanslag voor 2012 is gedagtekend 22 april 2016. Pas daarna is het boekenonderzoek aangekondigd. Naar het oordeel van de rechtbank vormen de bevindingen uit het boekenonderzoek een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt.

Bron van inkomen

17. Volgens vaste jurisprudentie moet voor een bron van inkomen worden voldaan aan drie voorwaarden: deelname aan het economische verkeer, het (subjectieve) oogmerk om voordeel te behalen, en de (objectieve) verwachting dat het voordeel redelijkerwijs - in de toekomst - kan worden behaald. Niet in geschil is dat de activiteiten van eiseres in het economische verkeer plaatsvonden en dat eiseres het oogmerk had om daarmee voordeel te behalen. Voor beantwoording van de vraag of een voordeel (objectief) redelijkerwijs is te verwachten, dient te worden onderzocht of de verrichte activiteiten voorzienbaar blijvend verliesgevend zijn, dan wel dat redelijkerwijs kan worden verwacht dat zij in de toekomst positieve opbrengsten zullen opleveren (vgl. Hoge Raad 1 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD8763 en Hoge Raad 14 oktober 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR6821). De vraag of sprake is van een objectieve voordeelsverwachting, moet in beginsel worden beantwoord op basis van feiten en omstandigheden van het betreffende jaar. Feiten en omstandigheden van andere jaren kunnen ook licht werpen op het antwoord op de vraag of in het betreffende jaar sprake is van een objectieve voordeelsverwachting en mogen daarom mede in aanmerking worden genomen (vgl. HR 24 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP5707).

18. De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van de commissie sprake is van een objectieve voordeelsverwachting, zodat de commissie belast is. Eiseres heeft sinds 2008 ieder jaar aanzienlijke positieve resultaten behaald. Gelet hierop alsmede gelet op de positie van eiseres binnen [E] in Nederland en de aard en omvang van het door eiseres opgebouwde netwerk van sub-distribiteurs, is de rechtbank van oordeel dat de inkomsten die eiseres als hoofddistribiteur geniet redelijkerwijs te verwachten waren en dat van speculatie geen sprake is (vgl. Hof Den Haag 20 maart 2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:1188 en Hof ’s Hertogenbosch 18 januari 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:201). De inspanningen van eiseres vormen een verklarende factor voor de door haar behaalde positieve resultaten. Dat de hoogte van de commissie onzeker was, omdat die afhankelijk was van het behalen van verkooptargets binnen het netwerk, maakt het oordeel dat sprake is van een bron van inkomen niet anders. De rechtbank ziet in het door eiseres genoemde arrest van 24 december 2004, ECLI:NL:HR:2004:AV3495, geen aanleiding voor een ander oordeel omdat het feitencomplex in die zaak anders is.

Vertrouwensbeginsel

19. Het beroep dat eiseres doet op het vertrouwensbeginsel faalt. Voor een in rechte te beschermen vertrouwen is meer vereist dan de enkele omstandigheid dat de aangifte van eiseres bij de aanslagregeling voor het jaar 2011 is gevolgd. Feiten of omstandigheden die bij eiseres de indruk hebben kunnen wekken dat de door verweerder gevolgde gedragslijn berustte op een bewuste standpuntbepaling zijn niet gebleken.

Belastbare winst uit onderneming voor de jaren 2012 tot en met 2015

20. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder bij het opleggen van de (navorderings)aanslagen ten onrechte correcties heeft toegepast met betrekking tot de camper, de voorraad, overige verkopen, privégebruik van de leaseauto (alleen 2015) en de zelfstandigenaftrek. Voorts heeft eiseres aangevoerd dat ten onrechte geen rekening is gehouden met aan eiseres gefactureerde omzetbelasting die door de inspecteur omzetbelasting alsnog in aftrek is geaccepteerd.

21. Ten aanzien van de in het rapport genoemde camper stelt eiseres dat deze uitsluitend zakelijk wordt gebruikt. Volgens eiseres behoort de camper tot haar ondernemingsvermogen en zijn de afschrijvingskosten op de camper ten onrechte geweigerd. Naar het oordeel van de rechtbank maakt eiseres niet aannemelijk dat de camper als bedrijfsmiddel moet worden aangemerkt. Dat de camper zakelijk zou zijn gebruikt is niet met stukken of anderszins onderbouwd. Afschrijvingskosten van de camper zijn dan ook terecht buiten aanmerking gelaten. Dat verweerder in 2010 – zonder onderzoek naar de aard van de kosten - wel afschrijvingskosten in aftrek heeft toegelaten, maakt niet dat de camper toch als ondernemingsvermogen kwalificeert.

22. Ten aanzien van de bedrijfsvoorraad overweegt de rechtbank dat ten laste van het resultaat gebrachte inkoop niet tevens als balanspost kan worden afgewaardeerd. Bovendien heeft eiseres geen voorraadadministratie bijgehouden. Afwaardering van de voorraad is bij de aanslagoplegging dan ook terecht niet in aanmerking genomen.

23. De door verweerder in het rapport genoemde overige verkopen zijn gebaseerd op bankontvangsten van eiseres, waarvan als bijlagen bij het rapport overzichten zijn opgenomen. Eiseres maakt niet met facturen of anderszins aannemelijk dat deze ontvangsten een ander dan zakelijk karakter hebben. Uitzondering hierop vormen de twee betalingen in 2012 door [F] , de broer van eiseres. Met de omschrijving uit het overzicht en hetgeen dienaangaande voor het overige door eiseres is verklaard, acht de rechtbank aannemelijk dat deze ontvangsten in de privésfeer van eiseres hebben plaatsgevonden. Blijkens het overzicht ziet van de als omzet in aanmerking genomen bankontvangsten in 2012 een bedrag van € 136,92 op betalingen van [F] . Het gaat om betalingen van in totaal € 857,53 maar kennelijk heeft verweerder blijkens de “Bijlage: bankontvangsten 2012” door een overnamefout slechts het BTW bedrag als omzet bijgeteld. De rechtbank zal het vastgestelde verzamelinkomen voor het jaar 2012 verminderen naar € 59.249 ((€ 67.466 minus € 137) minus 12% MKB winstvrijstelling). Nu dit bedrag boven het maximum bijdrage inkomen ligt heeft deze vermindering geen gevolgen voor de opgelegde navorderingsaanslag ZVW.

24. Eiseres stelt dat verweerder voor 2015 ten onrechte privégebruik auto bijtelt voor een door haar in privé geleaste auto. Dat sprake is van privélease heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt. Tot de stukken van het geding behoren een aan [E] gerichte aankoopfactuur ter zake van de auto met kenteken [kenteken] (het voertuig) alsmede een aan [G] gerichte factuur ter zake van de belettering van het voertuig. Verweerder heeft, door eiseres onvoldoende weersproken, gesteld dat de leasetermijnenter zake van het voertuig (facturen gesteld op naam “ [eiser] h/o [G] ) ten laste van het resultaat van de onderneming van eiseres zijn gebracht. De enkele stelling van eiseres dat met het voertuig samenhangende kosten – de kosten van belettering uitgezonderd – niet in het resultaat zijn begrepen, is niet toereikend. Aangezien geen kilometeradministratie is bijgehouden, is de bijtelling terecht.

25. Het is aan eiseres, die in haar aangiften de zelfstandigenaftrek heeft geclaimd, om aannemelijk te maken dat zij aan het urencriterium voldoet. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres daar niet in geslaagd. Een achteraf opgemaakt urenoverzicht voor het jaar 2015 is daartoe onvoldoende. De rechtbank weegt mee dat ook in de beroepsfase geen nadere onderbouwing van de aan de onderneming bestede uren is overgelegd en dat eiseres heeft verklaard dat haar netwerk van distribiteurs autonoom groeide, hetgeen impliceert dat zij daaraan weinig tijd behoefde te besteden. De zelfstandigenaftrek is voor de onderhavige jaren dan ook terecht niet toegekend.

26. De omstandigheid dat aan eiseres gefactureerde omzetbelasting door de inspecteur omzetbelasting alsnog in aftrek is geaccepteerd, heeft voor de heffing van IB/PVV geen gevolgen.

Verzuimboete

27. Bij de aanslag IB/PVV 2010 is op grond van artikel 67a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen een verzuimboete opgelegd. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres voor het jaar 2010 niet tijdig aangifte IB/PVV heeft ingediend. Aldus is sprake van een verzuim. De (verminderde) verzuimboete acht de rechtbank passend en geboden.

(Navorderings)aanslagen ZVW

28. Eiseres heeft geen zelfstandige gronden aangevoerd tegen de (navorderings)aanslagen ZVW. Nu de bijdrage-inkomens over de jaren 2010 en 2012 tot en met 2015 geen wijziging ondergaan, zijn de onderhavige (navorderings)aanslagen terecht en tot juiste bedragen opgelegd.

Heffingsrente/belastingrente

29. Met betrekking tot de aanslagen IB/PVV en ZVW voor het jaar 2015 heeft eiseres gesteld dat zij onnodig op hoge rentekosten is gejaagd omdat verweerder de aanslagen reeds op een eerdere datum had kunnen opleggen. Nu de aanslagen zijn opgelegd binnen de daartoe gestelde wettelijke termijn kan deze grief niet leiden tot vermindering van de in rekening gebrachte rentekosten. Voor het overige heeft eiseres geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte heffingsrente of belastingrente. Dat in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht rente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken. Wel dient de bij de navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2012 in rekening gebrachte belastingrente te worden verminderd overeenkomstig de navorderingsaanslag.

Immateriële schadevergoeding

30. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade ontstaan door termijnoverschrijding in zaak SGR 18/7268. Bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn is overschreden, moet worden aangesloten bij de uitgangspunten die zijn neergelegd in het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AO9006. Een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase wordt in dit verband als redelijk beschouwd. Hiervan komt een half jaar toe aan de bezwaarfase.

31. Verweerder heeft de bezwaarschriften ontvangen op 23 mei 2014 en heeft op 27 september 2018 uitspraak op bezwaar gedaan. Voorts is door de rechtbank op 1 juli 2019 uitspraak gedaan. Daarmee is vanaf het indienen van het bezwaarschrift een periode van 5 jaar en ruim een maand verstreken zodat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn met 3 jaar en ruim een maand. Dat de bezwaarbehandeling in overleg met eiseres langer heeft geduurd, is de rechtbank niet gebleken. De omstandigheid dat eiseres verweerder niet in gebreke heeft gesteld doet voor een vergoeding van immateriële schade niet ter zake. Aan eiser komt daarom een schadevergoeding toe van € 3.500 (€ 500 per overschrijding van (een gedeelte van) een half jaar. De termijnoverschrijding komt voor rekening van verweerder.

32. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep dat ziet op de navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2012 gegrond te worden verklaard en dienen de overige beroepen ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

33. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.280 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van repliek, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512 en een wegingsfactor 1). Voor de bezwaarfase wordt geen vergoeding toegekend nu voorafgaande aan de bestreden uitspraken op bezwaar niet om een dergelijke vergoeding is verzocht. Er bestaat ook geen aanleiding om een aanvullende vergoeding toe te kennen voor door de rechtsbijstandverlener opgegeven reis- en verletkosten. Deze kosten zijn inbegrepen in de forfaitaire vergoeding voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart de beroepen voor de jaren 2010 en 2013 tot en met 2015 (SGR 18/7268, SGR 18/7826, SGR 18/7827 en SGR 19/2080) ongegrond;

- verklaart het beroep voor 2012 (SGR 18/7825) gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar in zaak SGR 18/7825 voor zover deze betrekking heeft op het bezwaar tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2012;

- vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2012 tot een berekend naar een verzamelinkomen van € 59.249 en vermindert de daarbij gegeven belastingrentebeschikking dienovereenkomstig;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit in zaak SGR 18/7825;

- veroordeelt verweerder tot het betalen van een schadevergoeding van € 3.500;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.280;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiseres te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Postema, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2019.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel