Gerechtshof Den Haag, 20-01-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:105, BK-19/00703
Gerechtshof Den Haag, 20-01-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:105, BK-19/00703
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 20 januari 2021
- Datum publicatie
- 2 februari 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2021:105
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2019:10181, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- BK-19/00703
Inhoudsindicatie
In 2009 heeft belanghebbende aan zijn echtgenote, die als fysiotherapeut een onderneming drijft, € 106.000 geleend voor de verbouwing en de inrichting van een nieuwe praktijkruimte. Bij het vaststellen van de aanslag inkomstenbelasting 2014 is de Inspecteur ervan uitgegaan dat dat bedrag ter beschikking is gesteld aan (de onderneming van) zijn echtgenote. Belanghebbende stelt dat de vordering in 2014 € 46.000 bedroeg, omdat hij van de vordering van € 106.000 op 21 januari 2014 een bedrag van € 60.000 heeft overgedragen aan een Pensioen-BV waarvan hij enig aandeelhouder en bestuurder is. In geschil is de omvang van het tbs-vermogen van belanghebbende.
Het Hof oordeelt dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij van de vordering op zijn echtgenote € 60.000 heeft overgedragen aan de Pensioen-BV door middel van een akte van cessie, of anderszins. Het hoger beroep is ongegrond.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-19/00703
in het geding tussen:
en
(vertegenwoordigers: [A] en [B] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 25 september 2019, nummer SGR 19/3036.
Procesverloop
Aan belanghebbende is een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2014 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 87.031 (de aanslag). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is aan belanghebbende een bedrag van € 399 aan belastingrente in rekening gebracht (de beschikking belastingrente).
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar gedeeltelijk toegewezen en heeft hij het belastbaar inkomen uit werk en woning verminderd tot € 81.755 en de in rekening gebrachte belastingrente verminderd tot € 104.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. De griffier van de Rechtbank heeft een griffierecht geheven van € 47. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 128. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van 9 december 2020 per audioconferentie (Skype). Partijen zijn verschenen, waarbij sprake was van een directe geluidsverbinding met het Hof. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
Belanghebbende is enig aandeelhouder van [X] Pensioen B.V. (de Pensioen-BV).
Belanghebbende is onder huwelijkse voorwaarden gehuwd met [Z] (de echtgenote). De echtgenote drijft als fysiotherapeut een onderneming onder de naam [de fysiopraktijk] .
In 1993 heeft belanghebbende een bedrag van € 63.529,23 ter beschikking gesteld aan zijn echtgenote voor de aanschaf van een woon- en werkpand. De echtgenote heeft deze schuld in januari 2014 afgelost.
In 2009 heeft belanghebbende aan zijn echtgenote een bedrag van € 106.000 ter beschikking gesteld voor de verbouwing en de inrichting van een nieuwe praktijkruimte op het adres [C] te [Nederland] .
In het verslag van de aandeelhoudersvergadering van de Pensioen-BV van 20 januari 2014, ondertekend door belanghebbende, is onder meer het volgende opgenomen:
"Agenda item 1: Lening direct aan [de echtgenote]/ [de fysiopraktijk] .
Om misverstanden te voorkomen beëindigd [de Pensioen-BV] per 21 januari 2014 haar lening van €60.000 aan [de echtgenote] en/of [belanghebbende] en verstrekt op hetzelfde moment deze lening direct aan [de fysiopraktijk] / [de echtgenote] voor het kalenderjaar 2014.
[De Pensioen-BV] gaat akkoord met deze wijziging zonder dat hiervoor eerst een storting van de gezamenlijk bankrekening van [belanghebbende] en [de echtgenote] plaatsvindt. Dit vanwege het feit dat [de fysiopraktijk] / [de echtgenote] niet over de liquide middelen beschikt om eerst de al eerder geleende €60.000 terug te betalen.
[De Pensioen-BV] gaat er mee akkoord dat [belanghebbende], deels handelend namens [de Pensioen-BV], een leenovereenkomst afsluit met [de echtgenote]/ [de fysiopraktijk] voor het uit te lenen bedrag van €60.000, zegge zestigduizend Euro.
Het rentepercentage voor 2014 zal 2% van de hoofdsom bedragen. De rente mag na afloop van de leningsperiode aan [de Pensioen-BV] betaald worden.
[Belanghebbende] zal het origineel van de leenovereenkomst met [de echtgenote] direct na de ondertekening op 21 januari 2014 aan [de Pensioen-BV] ter beschikking stellen."
Belanghebbende en zijn echtgenote zijn op 21 januari 2014 een leningovereenkomst met de Pensioen-BV aangegaan, waarin onder meer het volgende is bepaald:
"[Belanghebbende], (…) deels handelend als enig aandeelhouder van [de Pensioen-BV], hierna te noemen "uitlener",
en
[de echtgenote], (…) hierna te noemen "lener"
komen het volgende overeen:
Artikel 1
Hoofdsom
De uitlener stelt per 21 januari 2014 (direct na de beëindiging en volledige aflossing van een eerder aan de lener verstrekte lening van €63.529,23) voor het resterende deel van kalenderjaar 2014 aan de lener ter beschikking een bedrag van €106.000 (zegge Een Honderd en Zestig Duizend EURO), hierna te noemen de "hoofdsom". Van deze hoofdsom wordt een bedrag van €60.000 direct geleend van [de Pensioen-BV].