Home

Gerechtshof Den Haag, 06-10-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:2338, BK-21/00221

Gerechtshof Den Haag, 06-10-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:2338, BK-21/00221

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
6 oktober 2021
Datum publicatie
23 november 2021
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2021:2338
Formele relaties
Zaaknummer
BK-21/00221

Inhoudsindicatie

Art. 17 WOZ.

De Heffingsambtenaar heeft de vastgestelde WOZ-waarde van de woning van belanghebbende aannemelijk gemaakt. Dwangsom; vergoeding van materiele en immateriële schade.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-21/00221

in het geding tussen:

en

(vertegenwoordiger: […] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (de Rechtbank) van 26 februari 2021, nummer ROT 19/1229.

Procesverloop

1.1.

De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde op 1 januari 2017 (de waardepeildatum) van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] (de woning), voor het kalenderjaar 2018 vastgesteld op € 269.000 (de WOZ-beschikking 2018). Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende voor het jaar 2018 opgelegde aanslagen in de onroerendezaakbelastingen, rioolheffing en afvalstoffenheffing van de gemeente Rotterdam (hierna: de aanslagen).

1.2.

Belanghebbende heeft tegen de beschikking en de aanslagen bezwaar aangetekend. In hetzelfde geschrift heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen WOZ-beschikkingen voor de kalenderjaren 2014 tot en met 2017. De Heffingsambtenaar heeft het bezwaar tegen de WOZ-beschikking 2018 en de aanslagen ongegrond verklaard en de bezwaren tegen de aanslagen gemeentelijke belastingen en WOZ-beschikkingen voor de kalenderjaren 2014 tot en met 2017 niet-ontvankelijk verklaard (de uitspraak op bezwaar). De Heffingsambtenaar heeft de bezwaren tegen de WOZ-beschikkingen voor de kalenderjaren 2014 tot en met 2017 aangemerkt als verzoek om ambtshalve vermindering van die beschikkingen en dit verzoek vervolgens afgewezen.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Er is een griffierecht geheven van € 47. De beslissing van de Rechtbank luidt, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Heffingsambtenaar als verweerder:

“De rechtbank:

- verklaart eiseres niet-ontvankelijk in het beroep, voor zover dit de WOZ-beschikkingen en OZB-aanslagen ten aanzien van de jaren 2014 tot en met 2017 betreffen;

- verklaart het beroep overigens gegrond;

- vernietigt in zoverre de uitspraak op bezwaar;- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;- draagt verweerder op aan eiseres te betalen een verschuldigde dwangsom van € 357,-;- draagt verweerder op aan eiseres te vergoeden het betaalde griffierecht van € 47,-.”

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband met het hoger beroep is door de griffier een griffierecht geheven van € 134. Belanghebbende heeft op 10 september 2021 een nader stuk met producties ingediend. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof

van 14 september 2021. Belanghebbende is niet fysiek verschenen, maar heeft – op haar verzoek – telefonisch aan de zitting deelgenomen. De Heffingsambtenaar is verschenen. De zaak is gelijktijdig behandeld met de zaken met zaaknummers BK-21/00233 en BK-21/00381. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier één proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.

De woning is een appartement uit bouwjaar 2005 met een woonoppervlakte van 84 m², gelegen op de tweede verdieping van appartementencomplex “ [naam appartementencomplex] ” (het appartementencomplex), met een inpandige parkeerplaats op laag - 3.2.2. De Heffingsambtenaar heeft een taxatierapport van de woning overgelegd dat is opgemaakt en ondertekend op 11 april 2018 en waarbij de waarde in het economisch verkeer van de woning naar de situatie op 1 januari 2017 is berekend naar de waardepeildatum 1 januari 2016. Daarbij is de waarde in het economisch verkeer vastgesteld op € 247.000.

2.3.

De Heffingsambtenaar heeft ook een rekenkundige matrix opgesteld. In de matrix zijn de gegevens van een zestal, naar de opvatting van de Heffingsambtenaar met de woning vergelijkbare, woningen (de vergelijkingsobjecten) opgenomen. Dit betreft onder meer de volgende gegevens:

Opp.

Datum

Waarde

Prijs per m2

[adres 2]

84 m2

15-05-2015

€ 255.000

€ 2.798

[adres 3]

84 m2

24-11-2015

€ 270.000

€ 2.976

[adres 4]

121 m2

10-04-2015

€ 302.500

€ 2.335

[adres 5]

84 m2

05-01-2017

€ 322.500

€ 3.601

[adres 6]

84 m2

21-07-2017

€ 340.000

€ 3.810

[adres 7]

121 m2

02-05-2017

€ 400.000

€ 3.140

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Heffingsambtenaar als verweerder:

“2.1 In geschil is of verweerder de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum 1 januari 2017 op een te hoog bedrag heeft vastgesteld.

Eiseres stelt dat dit het geval is en voert aan dat de waarde € 174.694,- bedraagt.Verweerder is van mening dat hij de waarde niet te hoog heeft vastgesteld.

2.2

Eiseres maakt verder aanspraak op een dwangsom in de zin van artikel 4:17 van de Algemene wet Bestuursrecht (Awb) vanwege het niet verstrekken van nadere stukken en een dwangsom omdat de beslissing op bezwaar dateert van 31 januari 2019, terwijl zij verweerder op 2 januari 2019 in gebreke had gesteld.

3. De onroerende zaak is een appartement met een woonoppervlakte van 84 m², gelegen op de tweede verdieping van appartementencomplex ‘ [naam appartementencomplex] ’ (het appartementencomplex), met een inpandige parkeerplaats op laag - 3.

4. Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de onroerende zaak bepaald op de waarde die eraan moet worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom ervan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet WOZ blijkt dat de WOZ-waarde gelijk dient te zijn aan de prijs die de meest biedende koper betaalt na de meest geschikte voorbereiding.

5. Eiseres richt haar beroep ook tegen de OZB-aanslagen en WOZ-beschikkingen over de jaren 2014 tot en met 2017. De rechtbank stelt vast dat het eerder door eiseres ingediende beroep tegen de aanslag/beschikking over het belastingjaar 2017 is afgedaan in haar uitspraak van 5 november 2018 (ECLI:NL:RBROT:2018:8982). Die uitspraak is inmiddels onherroepelijk. Ten aanzien van de aanslagen/beschikkingen over de jaren 2014 tot en met 2016 heeft verweerder onbestreden gesteld dat eiseres daartegen niet tijdig – binnen de wettelijke termijn van 6 weken na dagtekening van het aanslagbiljet voor die jaren – bezwaar heeft gemaakt.Eiseres heeft niet vermeld waarom zij geen of te laat bezwaar heeft ingediend, waardoor de termijnoverschrijding niet verschoonbaar kan worden geacht. Onder die omstandigheden is het beroep van eiseres tegen de besluiten uit de jaren 2014 tot en met 2017 niet ontvankelijk.Voor zover de verwijzing naar de besluiten uit eerdere jaren de strekking heeft van een verzoek om ambtshalve tot herziening (naar de rechtbank begrijpt: verlaging van de WOZ-waarde) ervan over te gaan, overweegt de rechtbank het volgende.Gelet op het gesloten stelsel van rechtsbescherming als bedoeld in artikel 26 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), dat gelet op artikel 30, eerste lid, van de Wet WOZ van overeenkomstige toepassing is op besluiten op grond van de Wet WOZ , kan uitsluitend bezwaar worden gemaakt en beroep worden ingesteld indien de wet daarin voorziet. Niet in geschil is dat onherroepelijk is beslist over de tijdvakken waarop het verzoek van eiseres om – zo begrijpt de rechtbank – toepassing van artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit Wet WOZ betrekking heeft. Gelet op de toelichting bij het Uitvoeringsbesluit staat tegen zo’n ambtshalve besluit geen bezwaar en beroep open (ECLI:NL:GHDHA:2015:1492, bevestigd met ECLI:NL:HR:2016:429).

6. Eiseres vordert dat verweerder onderliggende stukken overlegt. Zij betoogt dat verweerder haar onvoldoende inzicht heeft gegeven in de gegevens waarop hij de WOZ-waarde heeft gebaseerd. Dit betoog slaagt.

6.1

In dit verband wijst de rechtbank op het arrest van de Hoge Raad van 17 augustus 2018, ECLI:NL:HR:2018:1316. Daarin is overwogen dat gegevens die worden opgeslagen, bewerkt, verwerkt of beheerd in databases in beginsel op de zaak betrekking hebben voor zover zij van belang zijn voor, en voor het bestuursorgaan raadpleegbaar zijn met het oog op de aan de orde zijnde zaak. Indien een door het bestuursorgaan genomen besluit geheel of ten dele het resultaat is van een geautomatiseerd proces – zoals de modelmatige waardebepaling in het kader van de uitvoering van de Wet WOZ – en de belanghebbende de juistheid van de bij dat geautomatiseerde proces gemaakte keuzen en van de daarbij gebruikte gegevens en aannamen wil controleren en zo nodig gemotiveerd betwisten, moet het bestuursorgaan zorgdragen voor de inzichtelijkheid en controleerbaarheid van die keuzes, aannamen en gegevens. Zonder die inzichtelijkheid en controleerbaarheid dreigt een ongelijkwaardige procespositie van partijen te ontstaan.

6.2

Verweerder heeft overgelegd: (a) een taxatieverslag (het taxatieverslag) en (b) het taxatierapport met betrekking tot de onroerende zaak van 11 april 2018, waardepeildatum 1 januari 2016, opgesteld door [naam taxateur] taxateur (het taxatierapport 2017).

Verweerder heeft daarop een toelichting gegeven in het verweerschrift en ter zitting.

Bij dat verweerschrift is een matrix gevoegd van de vergelijking tussen de onroerende zaak met een zestal appartementen uit hetzelfde appartementencomplex (de matrix).

6.3

Verweerder heeft met het taxatieverslag, het taxatierapport 2017, de matrix en de daarop gegeven toelichting inzicht gegeven in de relevante gegevens uit de vergelijking. Verweerder heeft zich voor wat betreft het door hem gehanteerde indexeringspercentage voor de aanpassing van de koopprijzen van de vergelijkingsobjecten naar de waardepeildatum 1 januari 2017 evenwel beperkt tot de vaststelling dat in de relevante periode sprake was van sterke prijsstijgingen. In zoverre is hij in gebreke gebleven bij het geven van inzicht in zijn keuzen, aannamen en gegevens. In zoverre is het beroep dus gegrond. De rechtbank zal daarom het bestreden besluit vernietigen en zal hierna beoordelen of er aanleiding bestaat om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven.

6.4

Artikel 4:17 van de Awb bepaalt, dat een dwangsom verbeurd raakt indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven. Het verzoek om overlegging van nadere stukken kan niet worden beschouwd als een aanvraag om een beschikking, maar een verzoek om nadere feitelijke informatie. Anders dan eiseres meent is verweerder dus geen dwangsom verschuldigd voor het niet tijdig verstrekken van nadere stukken.

7. Verweerder dient aannemelijk te maken dat hij de waarde van de onroerende zaak niet te hoog heeft vastgesteld. Verweerder slaagt daarin met het taxatieverslag, het taxatierapport 2017 (met de matrix) en de daarop gegeven toelichting.

7.1.

De in het taxatieverslag en het verweerschrift vermelde vergelijkingsobjecten ( [adres 7] , [adres 6] en [adres 5] ) en de alleen in het verweerschrift vermelde vergelijkingsobjecten ( [adres 2] , [adres 3] en [adres 4] ) zijn allen bruikbaar bij de waardering, omdat ze deel uitmaken van hetzelfde appartementencomplex en daarmee op de belangrijkste waarde bepalende kenmerken, zoals ligging, type, bouwjaar, inhoud, oppervlakte en onderhoudstoestand goed vergelijkbaar zijn met de onroerende zaak. Alle vergelijkingsobjecten met uitzondering van de [adres 7] (121 m2) hebben dezelfde oppervlakte als de onroerende zaak.

7.2.

De rechtbank stelt vast dat de transacties ten aanzien van de objecten [adres 7] , [adres 6] en [adres 5] zijn gesloten tussen 4 dagen en 8 maanden na de waardepeildatum van 1 januari 2017, terwijl de transacties ten aanzien van de objecten [adres 3] , [adres 4] en [adres 2] tussen 13 en 20 maanden vóór de waardepeildatum liggen. Verweerder heeft – onbestreden – aangegeven rekening te hebben gehouden met de ontwikkelingen op de woningmarkt en de scherpe prijsstijgingen in de betrokken periode. De WOZ-waarde is van deze prijzen afgeleid, waarbij de waarde van de onroerende zaak verhoudingsgewijs aan de lage kant is vastgesteld. In het taxatierapport 2017 is de m²-prijs gecorrigeerd naar de waardepeildatum 1 januari 2016 en naar een oppervlakte van 84 m². Verweerder heeft niet kenbaar de correctie naar waardepeildatum 1 januari 2017 uitgevoerd of het door hem daarvoor gebruikte indexeringspercentage vermeld. Nu de door verweerder vastgestelde WOZ-waarde van de onroerende zaak, uitgedrukt in prijs per m2 (zie de matrix in het verweerschrift), substantieel lager is dan de prijs per m2 van de vergelijkingsobjecten die het dichtst bij de waardepeildatum zijn verkocht ( [adres 7] , [adres 6] en [adres 5] ) is – ook zonder dat het door verweerder gehanteerde indexeringscijfer bekend is – aannemelijk dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld.

7.3.

Eiseres stelt dat de ligging van de onroerende zaak (boven de overloop van een trappenhuis, ten opzichte van de in het gebouw aanwezige sportschool en op korte afstand tot de kantoren) zou moeten leiden tot een lagere waarde ten opzichte van de door verweerder gebruikte vergelijkingsobjecten. Verweerder heeft vermeld dat hij rekening heeft gehouden met de liggingsfactoren die op het individuele appartement betrekking hebben en dat hij vergelijkingsobjecten heeft geselecteerd op een ligging die zoveel mogelijk overeenkomt met die van de onroerende zaak. Uit onder meer het taxatieverslag blijkt, dat verweerder een ruime marge (van zeker 10%) heeft aangehouden tussen de koopprijzen (naar waardepeildatum 1 januari 2017) van de vergelijkingsobjecten en de onroerende zaak. Eiseres betwist onvoldoende gemotiveerd, dat verweerder daarmee voldoende rekening heeft gehouden met de overblijvende verschillen in ligging.

7.4.

Eiseres heeft er ter zitting op gewezen, dat de verkoopprijzen van vergelijkingsobjecten moeten worden verminderd met de aanspraken op het reservefonds van de Vereniging van Eigenaren (VvE) van het appartementencomplex. Verweerder heeft ter zitting vermeld dat alle vergelijkingsobjecten deel uitmaken van dezelfde VvE en dat de koopprijzen van de vergelijkingsobjecten alleen worden gecorrigeerd voor aanspraken op het reservefonds, indien die tenminste een waarde van € 3.000,- vertegenwoordigen. Verweerder heeft ter zitting onbestreden gesteld dat hij uit de betreffende notariële leveringsaktes heeft opgemaakt dat dat hier niet het geval is. Het verschil tussen de door verweerder vastgestelde WOZ-waarde en de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten is groter dan de eventuele aan de vergelijkingsobjecten toe te rekenen resterende, in omvang beperkte aanspraak op het reservefonds van de VvE.

7.5.

Eiseres heeft gewezen op het feit, dat de afwerking (vloeren, kastjes e.d.) en onderhoudstoestand van haar appartement ver achterblijven bij die van de vergelijkingsobjecten en dat dat onvoldoende in de waarde tot uitdrukking is gekomen. Eiseres wijst in dit verband niet op gebreken, die alleen tegen hoge kosten zijn te verhelpen. Vastgesteld wordt dat verweerder op 19 augustus 2019 een inpandige taxatie heeft verricht en dat de taxateur de onroerende zaak inpandig heeft opgenomen. Die opname heeft niet geleid tot een aanpassing van het standpunt van verweerder ten aanzien van de WOZ-waarde. Met het verschil (van tenminste 10%) dat verweerder heeft aangehouden tussen de koopprijzen (naar waardepeildatum 1 januari 2017) van de vergelijkingsobjecten en de WOZ-waarde van de onroerende zaak is (behalve met de beperkte verschillen in ligging met de vergelijkingsobjecten en de beperkte aanspraak op het reservefonds van de VvE, waarover is geoordeeld in 7.3 en 7.4) ook voldoende rekening gehouden met de sobere kwaliteit van de vloer, de badkamer en de keuken. Eiseres heeft niet gemotiveerd betwist dat het verschil onvoldoende zou zijn.

7.6.

Voor zover eiseres betoogt, dat verweerder bij de waardering van de onroerende zaak onvoldoende rekening heeft gehouden met de waardedrukkende effecten van slecht onderhoud en de storingen van de autolift, de aanrijschade van de autolift, het WTW-systeem en de storingen aan de verwarming, wordt zij hierin niet gevolgd. Al deze factoren gelden voor het hele appartementencomplex en hebben dus eenzelfde effect op de waarde van de vergelijkingsobjecten. Die effecten worden dus geacht te zijn verdisconteerd in de verkoopprijzen van die objecten.

7.7.

Eiseres heeft verder gewezen op de te verwachten overlast van het bouwproject aan de overkant ( [naam bouwproject] ) en stelt dat ook daarvan een waarde drukkend effect uit gaat.

Afgezien van het feit dat dit bouwproject pas op 25 oktober 2018 en dus ruim na de waardepeildatum is aangevangen, geldt ook daarvoor, dat niet valt in te zien dat de onroerende zaak zich daarin onderscheidt van de vergelijkingsobjecten. Zowel de onroerende zaak als de vergelijkingsobjecten zijn gelegen aan dezelfde zijde van [naam appartementencomplex] en die zijde kijkt niet (rechtstreeks) uit op [naam bouwproject] (in aanbouw).

7.8.

Eiseres heeft tenslotte gewezen op de waardedrukkende invloeden van het uitzicht vanuit de onroerende zaak, het verhoogde terras van de kantoorpanden aan de [straat] , de ’s nachts brandende verlichting van de kantoorpanden aan de [straat] en de omgevingsgeluiden, de drukte door evenementbezoekers en toeristen, en op de effecten van de criminaliteit en prostitutie in de omgeving. Verweerder heeft erop gewezen, dat hij vergelijkingsobjecten heeft gebruikt met een ligging, die zoveel mogelijk overeenkomt met die van de onroerende zaak. Verder heeft verweerder bestreden dat feiten bevestigen, dat sprake is van criminaliteit en prostitutie en hij heeft gewezen op het feit, dat het [naam wijk] gezien wordt als aantrekkelijke en populaire wijk nabij het stadcentrum, gelegen aan de rivier.

De rechtbank komt niet aan een inhoudelijke beoordeling van deze factoren toe nu zij evenzeer gelden voor de vergelijkingsobjecten, die immers aan dezelfde zijde van [naam appartementencomplex] zijn gelegen. Zij zijn daarmee verdisconteerd in de koopprijzen van die vergelijkingsobjecten.

7.9.

Nu verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de onroerende zaak niet te hoog is vastgesteld, komt de rechtbank niet toe aan een beoordeling van de door eiseres naar voren gebrachte vergelijkingsobjecten.

8. Eiseres en verweerder hebben ter zitting overeenstemming bereikt over het feit dat verweerder niet tijdig na ontvangst van de ingebrekestelling op 2 januari 2019 uitspraak heeft gedaan, nu de uitspraak is gedaan op 31 januari 2019 en dat verweerder daarom een dwangsom van € 357,- heeft verbeurd.

9. Hetgeen eiseres voor het overige naar voren heeft gebracht, behoeft in het licht van het vorenstaande geen verdere bespreking meer.

10. Gelet op het voorgaande kunnen de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Eiseres moet dus nog steeds de aanslag betalen.

11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het geschil

Proceskosten en griffierecht