Home

Gerechtshof Den Haag, 06-01-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:4, BK-20/00354

Gerechtshof Den Haag, 06-01-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:4, BK-20/00354

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
6 januari 2021
Datum publicatie
25 januari 2021
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2021:4
Formele relaties
Zaaknummer
BK-20/00354

Inhoudsindicatie

Vanaf 1999 heeft belanghebbende in rekening-courant gelden aan zijn eigen BV verstrekt. De BV houdt zich bezig met uitvindersactiviteiten, die geen inkomsten hebben opgeleverd. Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV 2009 een deel van de rekening-courantvordering afgewaardeerd ten laste van het tbs-resultaat, hetgeen de Inspecteur bij de aanslagregeling heeft gevolgd. De afwaardering van het restant van de rekening-courantvordering in de aangifte IB/PVV 2015 heeft de Inspecteur niet toegestaan. In geschil is of dat laatste terecht is.

Het Hof oordeelt dat sprake is van een onzakelijke lening. Een onafhankelijke derde zou niet ermee instemmen dat alle kwade kansen voor hem zijn en de goede kansen, afgezien van de rente, geheel voor de debiteur. Onder de gegeven omstandigheden – met name het risicovolle karakter van de ondernemingsactiviteiten in combinatie met het ontbreken van zekerheden – zou een zakelijk handelende derde een winstdelende rente bedingen. Het afwaarderingsverlies is dus niet aftrekbaar.

Het Hof wijst voorts het beroep op het vertrouwensbeginsel af. Het enkel vermelden van de afwaardering in de toelichting op de aangifte 2009 is niet een uitdrukkelijk en gemotiveerd aan de orde stellen hiervan. De omvang van de afwaardering en het uitblijven van vragen daarover van de Inspecteur kan bij belanghebbende niet de indruk hebben gewekt dat het volgen van de aangifte 2009 berustte op een bewuste standpuntbepaling. Dat die aangifte is "uitgeworpen" betekent bovendien niet dat de Inspecteur de afwaardering daadwerkelijk inhoudelijk heeft beoordeeld, nog daargelaten dat belanghebbendes daarvan geen weet zou hebben gehad.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-20/00354

in het geding tussen:

(gemachtigde: […] )

en

(vertegenwoordigers: […] en […] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 5 februari 2020, nummer SGR 19/5575.

Procesverloop

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2015 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 143.203 (de aanslag IB/PVV 2015). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is aan belanghebbende een bedrag van € 5.973 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar afgewezen.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. De griffier van de Rechtbank heeft een griffierecht geheven van € 47. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Er is een griffierecht geheven van € 131. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van 11 november 2020. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende houdt vanaf 19 november 2002 75% van de aandelen in [A B.V.] ( [A B.V.] ). Hij is per die datum tevens enig bestuurder van [A B.V.] . De overige 25% van de aandelen zijn in handen van de ex-echtgenote van belanghebbende.

2.2.

[A B.V.] is op 14 oktober 1998 opgericht door [B B.V.] ( [B B.V.] ) en [C N.V.] ( [C N.V.] ), waarbij elk van deze vennootschappen 50% van de aandelen in [A B.V.] heeft verkregen. [B B.V.] heeft haar 50%-aandelenbelang in [A B.V.] op 16 april 1999 verkocht aan [C N.V.] . Op 7 mei 1999 heeft [C N.V.] 25% van de aandelen [A B.V.] verkocht aan belanghebbende en 25% aan diens toenmalige echtgenote. Op 20 september 2000 en 19 november 2002 heeft belanghebbende zijn belang in [A B.V.] verder uitgebreid door de aankoop van respectievelijk 30% en 20% van de aandelen in [A B.V.] van [C N.V.] .

2.3.

De activiteiten van [A B.V.] bestaan hoofdzakelijk uit het ontwikkelen, produceren en/of laten produceren en het verhandelen van consumentenartikelen en het verkrijgen en houden van patenten en octrooien. Op 25 februari 2003 heeft [A B.V.] een octrooi (United States Patent) verkregen op een [X-machine] , waarvan de ontwikkeling reeds in 1999 had aangevangen. [A B.V.] heeft in 2000 in samenwerking met een Taiwanese fabrikant, KEMA en RDW een [reflector-type] ( [typenummer] ) ontwikkeld. Voorts heeft [A B.V.] een lichtband [ofwel type X lichtband] ontwikkeld.

2.4.

Vanaf 1999 heeft belanghebbende in rekening-courant gelden aan [A B.V.] verstrekt. Deze gelden heeft [A B.V.] aangewend voor haar activiteiten en grotendeels gebruikt voor aflossing van andere financiers (waaronder [B B.V.] ), alsmede voor de betaling van onderzoeks- en ontwikkelingskosten, betalingen aan octrooibureaus en andere bedrijfskosten.

2.5.

De rekening-courantverhouding tussen belanghebbende en [A B.V.] is vastgelegd in de "Overeenkomst van kredietverstrekking in rekening-courant" van 4 januari 2010 (de rekening-courantovereenkomst). In de rekening-courantovereenkomst zijn onder andere de volgende overwegingen en bepalingen opgenomen:

"in aanmerking nemend dat:

• er tussen partijen regelmatig geldtransacties plaatsvinden, welke geboekt worden op een tussen partijen bestaande rekening-courant;

partijen met het aangaan van deze rekening-courant zich ten doel stellen, dat de geldschulden die zij jegens elkaar zullen verkrijgen niet afzonderlijk worden afgerekend, maar met elkaar worden verrekend. De in de rekening-courant opgenomen schulden en vorderingen worden van rechtswege verrekend en op ieder tijdstip is alleen het saldo verschuldigd;

• (…)

• partijen de bestaande afspraken ten aanzien van deze rekening-courant thans schriftelijk wensen vast te leggen in onderhavige overeenkomst van kredietverstrekking in rekening-courant, welke overeenkomst als volgt luidt;

(…)

Artikel 1. Rekening-courant

1. Partijen hebben in hun boekhouding een speciale rekening ingericht, genaamd “rekening-courant”, op welke rekening alle geldbewegingen, uit welken hoofde dan ook, tussen [belanghebbende] en [ [A B.V.] ] worden geboekt.

2. Op de tussen partijen bestaande rekening-courant is het bepaalde in artikel 6:140 Burgerlijk Wetboek van toepassing (doorlopende verrekening).

Artikel 2. Contractduur

Artikel 3. Saldo

Artikel 4. Rente

Artikel 5. Opeisbaarheid

Artikel 6. Zekerheid

Oordeel van de Rechtbank

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten

Beslissing