Gerechtshof Den Haag, 13-01-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:51, BK-19/00693 tot en met BK-19/00695
Gerechtshof Den Haag, 13-01-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:51, BK-19/00693 tot en met BK-19/00695
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 13 januari 2021
- Datum publicatie
- 28 januari 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2021:51
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2019:10793, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- BK-19/00693 tot en met BK-19/00695
Inhoudsindicatie
Belanghebbende, X BV, is terecht aangemerkt als inhoudingsplichtige voor het privégebruik van de bestelauto’s die inlener, N BV, aan werknemers van X BV ter beschikking heeft gesteld in de zin van art. 13bis Wet LB 1964. X BV zendt haar werknemers uitsluitend of geheel uit naar N BV. De terbeschikkingstelling van de auto’s geschiedt niet alleen met medeweten van X BV maar ligt ook in de (mondelinge) uitleenovereenkomst met N BV besloten. X BV heeft niet aannemelijk gemaakt dat de bestelauto’s door aard of inrichting nagenoeg uitsluitend geschikt zijn voor vervoer van goederen of buiten werktijd niet privé kunnen worden gebruikt. X BV heeft een verbod op privégebruik niet aannemelijk gemaakt en zij heeft niet aangetoond dat voor niet meer dan 500 km per jaar met de bestelauto’s privé is gereden. De auto’s worden niet doorlopend aan twee of meer werknemers afwisselend ter beschikking gesteld zodat de eindheffing afwisselend gebruik van art. 31, lid 1, onderdeel d, van de Wet LB 1964 niet kan worden toegepast. De naheffingsaanslagen loonheffingen 2014 t/m 2016 zijn daarom terecht aan X BV opgelegd.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-19/00693 tot en met BK-19/00695
in het geding tussen:
(gemachtigde: H.A. Elbert),
en
(vertegenwoordigers: […] , […] en […] ),
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 30 september 2019, nummers SGR 19/228, SGR 19/229 en SGR 19/230.
Procesverloop
De Inspecteur heeft aan belanghebbende naheffingsaanslagen loonheffingen opgelegd over de volgende tijdvakken:
- 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 ten bedrage van € 9.262. Tevens is bij beschikking € 1.230 aan belastingrente in rekening gebracht en een vergrijpboete van € 2.220 opgelegd (BK-19/00693; SGR 19/228);
- 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015 ten bedrage van € 25.934. Tevens is bij beschikking € 2.408 aan belastingrente in rekening gebracht en een vergrijpboete van € 6.384 opgelegd (BK-19/00694; SGR 19/229);
- 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016 ten bedrage van € 31.660. Tevens is bij beschikking € 1.674 aan belastingrente in rekening gebracht, een boete wegens betaalverzuim van € 184 en een vergrijpboete van € 7.453 opgelegd (BK-19/00695; SGR 19/230).
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslagen en de belastingrentebeschikkingen gehandhaafd en de boetebeschikkingen vernietigd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Van belanghebbende is € 345 griffierecht geheven. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In de zaken BK-19/00693 tot en met BK-19/00695 is van belanghebbende € 519 griffierecht geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft het Hof van de gemachtigde van belanghebbende op 16 oktober 2020 een faxbericht ontvangen met nadere stukken. De Inspecteur heeft daarop bij brief van 22 oktober 2020, ontvangen op 26 oktober 2020, gereageerd. Belanghebbende is hiervan een afschrift gezonden.
De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van 4 november 2020, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
De zaken BK-19/00693 tot en met BK-19/00695 zijn gezamenlijk behandeld met de zaken BK-19/00696 tot en met BK-19/00701 van [N B.V.] Hetgeen is aangevoerd in een van de zaken wordt geacht te zijn aangevoerd in alle zaken tenzij dat niet op de desbetreffende zaak betrekking heeft.
Vaststaande feiten
Belanghebbende is opgericht op 11 februari 2014. Zij exploiteert een uitzendbureau. [S1] (S1) is enig aandeelhouder van belanghebbende. S1 en zijn broer [S2] (S2) zijn bestuurders van belanghebbende.
Blijkens de aangiften voor de loonheffingen had belanghebbende gedurende (delen van) de jaren 2014, 2015 en 2016 17 respectievelijk 21 en 12 personen in dienst. In 2014 is het personeel van belanghebbende nagenoeg uitsluitend en in 2015 en 2016 uitsluitend uitgezonden naar [N B.V.] .
N BV exploiteert een aannemingsbedrijf dat is gespecialiseerd in het aanleggen van kabel- en leidingsystemen. Tot 31 juli 2015 is [A] , echtgenote van S2, enig aandeelhouder van N BV en zijn [A] en S2 bestuurders. Van 31 juli 2015 tot 9 februari 2017 is S2 enig bestuurder. Vanaf 9 februari 2017 is [B] B.V. enig aandeelhouder en bestuurder van N BV. S2 is enig aandeelhouder en bestuurder van [B] B.V.
Belanghebbende en N BV zijn ten tijde van de gecontroleerde jaren gevestigd op hetzelfde adres, hebben dezelfde contactgegevens en maken gebruik van dezelfde gemachtigde. Het bedrijfsadres is [adres] te [plaats] .
De uitzendkrachten van belanghebbende maken bij hun werkzaamheden voor N BV gebruik van de bestelauto’s van N BV. N BV is gedurende de jaren 2014 tot en met 2017 kentekenhouder van een aantal bestelauto’s (de bestelauto’s). Belanghebbende en N BV hebben geen kilometeradministratie bijgehouden en voor de loonheffingen geen “Verklaring uitsluitend zakelijk gebruik” bij de Belastingdienst aangevraagd. De bestelauto’s beschikken over een cabine en daarvan afgescheiden een laadruimte en worden gebruikt voor het vervoer van de werknemers en materiaal naar de plaats van de werkzaamheden. De auto’s beschikken over een bestuurdersstoel en een zitplaats voor een andere inzittende in de cabine. Twee auto’s zijn hoger en langer en voorzien van een dubbele cabine. Enkele auto’s hebben een vaste chauffeur. Die werknemers hebben de auto naar eigen behoefte ingericht met schappen en benodigde materialen. Voorts hebben enkele auto’s volgtijdelijk een vaste chauffeur, afhankelijk van de duur van een project.
Door de aard van het werk kunnen de auto’s vies worden. Dat geldt ook voor de cabines.
De Inspecteur heeft eind 2017 een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften loonheffingen over het tijdvak 1 april 2014 tot en met 31 oktober 2017, waarbij onder meer het privégebruik auto is gecontroleerd.
In het rapport dat in 2018 naar aanleiding van het boekenonderzoek is opgesteld is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“4.2.2 Beoordeling
Hoewel er geen auto’s op naam van [belanghebbende hebben gestaan, zijn in de jaren 2014 tot en met 2017 meerdere auto’s ter beschikking gesteld aan de werknemers. Onderstaand is een overzicht opgenomen van de over deze jaren ter beschikking gestelde auto’s, die op naam staan/stonden van collega-onderneming [N BV].
Kenteken |
Merk-type |
Cat. Prijs |
Bijtelling |
Vanaf |
Tot/met |
[I] |
VW Crafter |
€ 39.463 |
25% |
Jun-15 |
Dec-16 |
[II] |
Citroen Berlingo |
€ 15.000 |
25% |
Apr-14 |
Jan-16 |
[III] |
VW Caddy |
€ 24.497 |
25% |
Jul-14 |
Dec-17 |
[IV] |
VW Crafter |
€ 39.281 |
25% |
Dec-15 |
Dec-16 |
[V] |
Opel Vivaro |
€ 25.000 |
25% |
Okt-14 |
Nov-15 |
Gebleken is dat [belanghebbende genoemde auto’s aan het personeel ter beschikking heeft gesteld en dat geen fiscale bijtelling heeft plaatsgevonden. Door [belanghebbende] kan geen (sluitend) bewijs worden geleverd waaruit kan worden opgemaakt dat de bijtelling achterwege mocht worden gelaten. Er zijn geen kilometerregistraties bijgehouden en is [belanghebbende] niet in het bezit van door de Belastingdienst aan de betreffende werknemer afgegeven “verklaring geen privégebruik auto”. Ook zijn parkeerkosten op kenteken van (vrijwel) alle auto’s in de administratie van [N BV] aangetroffen waarbij de locatie en/of tijdstip niet in verband kan worden gebracht met uitgevoerde werkzaamheden.
Inhoudingsplichtige heeft op grond van bovengenoemde opmerkingen voor de auto’s ten onrechte geen fiscale bijtelling toegepast. Er is niet (strikt) bijgehouden aan welke werknemer, welke auto, gedurende bepaalde perioden ter beschikking is gesteld. Hierdoor dient in de jaren 2014, 2015 en 2016 over de fiscale bijtelling het gebruteerde tabeltarief te worden toegepast en als eindheffing te worden nageheven. Dit percentage is berekend aan de hand van het gemiddeld jaarloon van betreffende werknemers.
(…)
Over de jaren 2014 tot en met 2016 dienen de volgende bijtellingen te worden
aangebracht:
Kenteken |
Cat. Prijs |
Bijtelling |
2014 |
2015 |
2016 |
||
[I] |
€ |
€ 39.463 |
25% |
€ |
5.755 |
9.865 |
|
[II] |
€ |
€ 15.000 |
25% |
€ |
2.812 |
3.750 |
312 |
[III] |
€ |
€ 24.497 |
25% |
€ |
3.062 |
6.124 |
6.124 |
[IV] |
€ |
€ 39.281 |
25% |
€ |
818 |
9.820 |
|
[V] |
€ |
€ 25.000 |
25% |
€ |
1.562 |
5.208 |
|
Totaal |
7.436 |
21.655 |
26.121 |
(…)
Naheffingsaanslagen loonheffingen
In beginsel legt de Belastingdienst een correctieverplichting op als blijkt dat de ingediende aangiften niet juist en/of niet volledig zijn. Inhoudingsplichtige wordt daarmee verplicht om onjuistheden en/of onvolledigheden te herstellen door middel van het indienen van correctieberichten.
Wij hebben echter afgezien van het opleggen van een correctieverplichting over de tijdvakken april 2014 tot en met december 2016, omdat correcties niet exact zijn toe te rekenen aan de betreffende werknemers.
De fouten over deze tijdvakken zullen wij dan ook, geheel binnen de geest van het besluit van 8 maart 2010. DGB2010/565M, herstellen door middel van het opleggen van naheffingsaanslagen. Deze zijn gebaseerd op artikel 20, lid 1 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). Zie onderstaande specificatie:
Jaar |
Aard van de correctie |
Naheffing |
|
2014 |
Fiscale bijtelling PGA |
€ |
8.883 |
2014 |
Premie Sectorfonds |
€ |
379 |
2015 |
Fiscale bijtelling PGA |
€ |
25.539 |
2015 |
Premie Sectorfonds |
€ |
395 |
2016 |
Fiscale bijtelling PGA |
€ |
29.814 |
2016 |
Premie Sectorfonds |
€ |
1.846 |
Totaal |
€ |
66.856 |
De Inspecteur heeft naar aanleiding van de uitkomsten van het boekenonderzoek ten aanzien van de bestelauto’s die ter beschikking stonden aan werknemers van belanghebbende bij de naheffingsaanslagen loonheffingen bijtellingen privégebruik auto in aanmerking genomen en boetebeschikkingen opgelegd. De boetebeschikkingen zijn bij de uitspraken op bezwaar vernietigd.
S2, directeur van N BV, heeft in de bezwaarfase tijdens het hoorgesprek van 6 september 2018 het volgende verklaard:
“De werkzaamheden vinden veelal projectmatig plaats; de duur varieert van enkele dagen tot enkele weken. Er wordt uitsluitend gewerkt voor (grote) zakelijke opdrachtgevers (bijvoorbeeld [C] ). De werkzaamheden betreffen voornamelijk grond- en kabelwerk en werk aan bijvoorbeeld (gas)leidingen. De werkzaamheden vinden ook plaats in de weekenden en in de avonden/nachten. De werkzaamheden in deze uren bestaan vaak ook uit bewakings- c.q. wachtdiensten (bijvoorbeeld omdat leidingen open liggen). In principe wordt binnen een project van dezelfde werknemers gebruik gemaakt.
Het gaat om gekwalificeerde werkzaamheden: dit houdt onder andere in dat aan de werknemers de nodige eisen worden gesteld. De heer [S2] beschikt zelf over de nodige papieren en (veiligheids)certificaten.
(…)
Sommige auto's hebben een vaste berijder, de overige auto's worden - afhankelijk van het project - door verschillende werknemers gebruikt. Bij de uitvoering van bepaalde werkzaamheden en/of projecten is het dan ook zo dat sommige auto's voor een bepaalde periode een vaste bestuurder hebben. Uit kostenoverwegingen komt het ook voor dat, indien projecten dicht bij elkaar plaatsvinden, personeel met ander personeel meerijdt omdat ze toch dezelfde kant op moeten. Apart van elkaar vervoeren is dan niet logisch en economisch onwenselijk.
Op onze vraag welke afspraken zijn gemaakt met de werknemers voor wat betreft het gebruik van de auto's heeft de heer [S2] geantwoord dat het hen verboden is om de auto's privé te gebruiken. Dit verbod is echter niet vastgelegd in - bijvoorbeeld - de arbeidsovereenkomst. De werknemers zouden er door de heer [S2] op zijn gewezen dat de overtreding van dat verbod tot een bijtelling privégebruik auto kan leiden. Dit en het feit dat de auto's vervuild zijn met modder en grond en zijn voorzien van bedrijfslogo, zouden voldoende redenen zijn voor de werknemers om niet privé met de auto te willen rijden.
Als wij de heren [S2] en [D] een foto overleggen van een voor de deur geparkeerde bestelauto van belanghebbende (Google Streetview, opnamedatum oktober 2016, VW Crafter, kenteken niet leesbaar) geven zij aan dat de auto er op het plaatje weliswaar netjes uitziet, maar dat deze van binnen volstaat met (vieze) gereedschappen en machines.
Gevraagd naar de wijze waarop de heer [S2] controleert op het gebruik van de auto's, geeft hij aan dat hij precies weet waar iedereen werkt en dus ook weet hoeveel er ongeveer met de auto wordt gereden. Onlogische tankbeurten en boetes op onlogische plaatsen of tijdstippen zullen direct opvallen. De heer [S2] is gewezen op de passage in het controlerapport waarin wordt opgemerkt dat er ten aanzien van (vrijwel) alle auto's parkeerkosten (op kenteken) zijn aangetroffen die niet in verband kunnen worden gebracht met werkzaamheden. De heer [S2] geeft aan dat dit om één bonnetje gaat en dat niet gaat om een auto van de zaak. Hij ontkent met klem dat er sprake is van meerdere bonnetjes. Ook is de heer [S2] gevraagd naar passage in het controlerapport van [belanghebbende] waarin wordt opgemerkt dat in 2017 de auto [III] aan zijn broer ter beschikking zou zijn gesteld. Hij geeft aan dat dit een auto van [N B.V.] is en dat die auto binnen de onderneming is gebruikt. Ook voor die auto geldt dat alleen eigen werknemers met die auto (mogen) rijden.
De heer [S2] geeft aan dat de auto's in beginsel 's avonds op de parkeerplaatsen rondom het bedrijfsadres ( [adres] , [plaats] ) worden geparkeerd. De werknemers zijn woonachtig in de directe omgeving en komen op eigen gelegenheid naar de [adres] . Slechts in een enkel geval (werknemer woonachtig in [woonplaats] ) is hiervan afgeweken. Deze werknemer heeft de auto
's avonds meegenomen naar huis.”
De werknemers van belanghebbende hebben geen registratie bijgehouden van de door hen gereden ritten. Belanghebbende heeft achteraf aan de hand van de uitgebrachte projectfacturen, de werklijsten met mandagen, manuren en de projectnummers van N BV rittenregistraties opgesteld van de bestelauto’s en deze als nadere stukken in de beroepsfase overgelegd. Met betrekking tot de Citroën Berlingo en de Opel Vivaro zijn geen rittenregistraties overgelegd. Belanghebbende heeft in de hoger beroepsfase projectfacturen overgelegd over de periode 24 mei 2014 tot en met 20 december 2014. De projectfacturen vermelden niet het adres waar de werkzaamheden zijn uitgevoerd. De Inspecteur heeft in zijn nader stuk van 22 oktober 2020 naar aanleiding van de in de (hoger) beroepsfase overgelegde stukken het volgende opgemerkt: