Gerechtshof Den Haag, 18-03-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:766, BK-20/00496
Gerechtshof Den Haag, 18-03-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:766, BK-20/00496
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 18 maart 2021
- Datum publicatie
- 10 mei 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2021:766
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2020:3646, Bekrachtiging/bevestiging
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:322
- Zaaknummer
- BK-20/00496
Inhoudsindicatie
Hoger beroep na compromis.
Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-20/00496
Uitspraak van 18 maart 2021
in het geding tussen:
[X] te [Z] , belanghebbende,
en
de invorderingsambtenaar van Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland, de Invorderingsambtenaar,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 24 maart 2020, nr. SGR 19/5989, ECLI:NL:RBDHA:2020:3646.
Overwegingen
1. De Invorderingsambtenaar heeft op 22 juni 2019 wegens het onbetaald blijven van een aanslag in de lokale heffingen (watersysteemheffing en zuiveringsheffing) voor het jaar 2019 van in totaal € 279,70 aan belanghebbende € 7 aan aanmaningskosten in rekening gebracht. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Invorderingsambtenaar deze kosten gehandhaafd.
2. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Invorderingsambtenaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Heffing van griffierecht is achterwege gebleven. Vanwege schending van de hoorplicht heeft de Rechtbank het beroep gegrond verklaard en de zaak teruggewezen naar de Invorderingsambtenaar.
3. Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Heffing van griffierecht is achterwege gebleven. De Invorderingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft bij brief van 5 februari 2021 op het verweerschrift gereageerd.
4. Ter zitting van het Hof van 19 juni 2020, waar het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 1 november 2019, nr. SGR 19/3126, is behandeld, en waar belanghebbende en de Invorderingsambtenaar zijn verschenen, hebben partijen aan de hand van het ter zitting verhandelde bij wijze van compromis overeenstemming bereikt, inhoudend: 1) dat de openstaande kosten met betrekking tot de aan belanghebbende voor de jaren 2017, 2018 en 2019 opgelegde aanslagen in de lokale heffingen worden verminderd tot nihil, 2) dat belanghebbende toezegt alle daarop betrekking hebbende lopende procedures in te trekken, 3) dat de Invorderingsambtenaar toezegt eventuele in verband met die andere procedures door belanghebbende betaalde griffierechten aan hem te vergoeden en 4) dat de Invorderingsambtenaar belanghebbende voor deze procedure en al die andere procedures in totaal € 200 aan proceskosten vergoedt. Het Hof heeft partijen in hun compromis gevolgd (Hof Den Haag 3 juli 2020, nr. BK-19/00770).
5. De mondelinge behandeling van het onderhavige hoger beroep heeft plaatsgehad in Den Haag ter zitting van het Hof van 18 februari 2021. Partijen zijn verschenen.
6. Het onderhavige hoger beroep betreft openstaande kosten met betrekking tot de aan belanghebbende voor de jaren 2017, 2018 en 2019 opgelegde aanslagen in de lokale heffingen, bedoeld onder ”1)” van de afspraken van het op 19 juni 2020 bereikte compromis. Door zijn weigering het onderhavige hoger beroep, ingediend 5 juni 2020, in te trekken, maar door te zetten is belanghebbende nalatig in de nakoming van de afspraken van het compromis. De Invorderingsambtenaar is de afspraken van het compromis volledig nagekomen. Het Hof zal belanghebbende houden aan hetgeen hij ter zitting van het Hof van 19 juni 2020 met de Invorderingsambtenaar is overeengekomen.
7. Waarom belanghebbende de afspraken van het compromis weigert na te komen, verklaart belanghebbende uit de omstandigheid dat hij de materie bij het sluiten van het compromis niet kon overzien en hij met het compromis slechter af is dan zonder het compromis. Belanghebbende beroept zich in wezen op dwaling en, zo leidt het Hof af uit de motivering van het tegen de uitspraak van 3 juli 2020 ingestelde cassatieberoep, op dwang. Het Hof verwerpt het beroep op dwaling en dwang. Van dwang is geen sprake geweest, belanghebbende heeft tijdens de zitting op 19 juni 2020 verklaard in te zijn voor een totaaloplossing (“package deal”) om van alle lopende geschillen af te komen en heeft uit vrije wil ingestemd met het hiervoor beschreven compromis. Het Hof acht niet aannemelijk dat belanghebbende heeft gedwaald. De afspraken zijn duidelijk en niet voor verschillende uitleg vatbaar. Belanghebbende voert bovendien regelmatig procedures en is dus geen debutant, van wie gemakkelijker kan worden aangenomen dat hij de situatie niet of minder goed overziet. Omdat belanghebbende de procedure ter zitting van het Hof van 19 juni 2020 ook had kunnen verliezen had hij zonder compromis slechter af kunnen zijn geweest dan met het compromis, als gevolg waarvan voor drie jaren aanmaningskosten en kosten voor het betekenen van een dwangbevel zijn vervallen (in totaal bijna € 210). Door in weerwil van het compromis verder te procederen, heeft belanghebbende mogelijke extra kosten over zichzelf afgeroepen. Deze kosten had hij niet hoeven maken dan wel vergoed kunnen krijgen, zoals de al betaalde griffierechten.
8. Het hoger beroep is ongegrond.