Home

Gerechtshof Den Haag, 05-07-2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:1285, BK-21/00935

Gerechtshof Den Haag, 05-07-2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:1285, BK-21/00935

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
5 juli 2022
Datum publicatie
1 augustus 2022
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2022:1285
Formele relaties
Zaaknummer
BK-21/00935
Relevante informatie
Art. 25a AWR, Art. 67a AWR, Art. 5.2 Wet IB 2001

Inhoudsindicatie

Het hoger beroep van belanghebbende is ontvankelijk.

Verzuimboete terecht opgelegd. De gemitigeerde verzendtheorie is niet van toepassing bij het indienen van een aangifte.

Geen terugwijzing van de zaak naar de Inspecteur ondanks schending hoorplicht omdat belanghebbende daardoor niet is benadeeld.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-21/00935

in het geding tussen:

(gemachtigde: […] )

en

(vertegenwoordiger: […] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 15 juli 2021, nr. SGR 19/7405.

Procesverloop

1.1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2016 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.795 en een inkomen uit sparen en beleggen van € 2.871. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is een vergrijpboete opgelegd van € 369.

1.2.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar tegen de aanslag IB/PVV en de boete afgewezen.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. De Rechtbank heeft éénmaal griffierecht geheven van € 47. De beslissing van de Rechtbank luidt:

“De rechtbank:

- verklaart het beroep ongegrond voor zover gericht tegen de uitspraken op bezwaar inzake de boetebeschikking (…);

- verklaart het beroep gegrond voor zover gericht tegen de uitspraak op bezwaar tegen de aanslag IB/PVV;

- vernietigt de uitspraak op het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV;

- draagt [de Inspecteur] op het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV te behandelen overeenkomstig de aanwijzing van de staatssecretaris van 26 juni 2015;

- draagt [de Inspecteur] op het betaalde griffierecht van € 47 aan eiseres te vergoeden.”

1.4.

Belanghebbende is tegen de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 134. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 24 mei 2022. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.

Belanghebbende is uitgenodigd, herinnerd en aangemaand tot het doen van aangifte IB/PVV voor het jaar 2016 (de aangifte). In de aanmaning is 17 november 2017 vermeld als uiterste termijn om de aangifte te doen.

2.2.

Op 21 november 2017 heeft de Inspecteur de aangifte van belanghebbende ontvangen. De aangifte is gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.795 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.871.

2.3.

De aanslag IB/PVV is opgelegd conform de ingediende aangifte. Daarbij is op grond van artikel 67a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) een verzuimboete van € 369 opgelegd.

2.4.

Een afschrift van de bestreden uitspraak van de Rechtbank is op

22 juli 2021 aan partijen verzonden. Het hogerberoepschrift is gedateerd 2 september 2021 en blijkens een postkamerstempel op 7 september 2021 door het Hof ontvangen. De envelop waarin het hogerberoepschrift is verzonden bevat een onleesbare poststempel.

2.5.

Het dossier bevat verder een kopie van een envelop waarin het hogerberoepschrift is ontvangen. Uit die kopie blijkt dat de envelop is gefrankeerd en een poststempel bevat met het opschrift “7.IX.21-17”.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:

“Aanslag IB/PVV

11. Bij besluit van 26 juni 2015[1] heeft de Staatssecretaris van Financiën (de staatssecretaris) de bezwaarschriften die betrekking hebben op de rechtsvraag of de box 3 heffing naar haar aard in strijd is met artikel 1 van het EP, aangewezen als massaal bezwaar. Het gaat om bezwaarschriften waarop op 26 juni 2015 nog geen uitspraak is gedaan en om bezwaarschriften die worden ingediend tot en met de dag voorafgaande aan de dag waarop de in artikel 25a, zevende lid, van de Awr bedoelde collectieve uitspraak wordt gedaan, dan wel de dag voorafgaande aan de dag waarop de in artikel 25a, elfde lid, van de Awr bedoelde uitspraak onherroepelijk wordt.

12. Vast staat dat het bezwaarschrift van eiseres tegen de aanslag IB/PVV na 26 juni 2015 is ingediend en dat op het moment van indiening van het bezwaarschrift nog geen collectieve uitspraak was gedaan. Het bezwaar van eiseres is gericht tegen de box 3 heffing voor het jaar 2016 en voldoet daarom aan de vereisten voor de aanwijzing massaal bezwaar. Het bezwaar van eiseres is dan ook ten onrechte niet als zodanig aangewezen. Het beroep dient om die reden gegrond te worden verklaard voor zover het ziet op de aanslag IB/PVV. De rechtbank zal de uitspraak op bezwaar tegen de aanslag IB/PVV dan ook vernietigen en verweerder opdragen het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV te behandelen overeenkomstig de aanwijzing van de staatssecretaris.

13. De aanwijzing geldt alleen voor de aanslag IB/PVV en staat dus niet in de weg aan behandeling door de rechtbank van het beroep voor zover dit is gericht tegen de uitspraken op bezwaar inzake de boetebeschikking en de aanslag Zvw.

Verzuimboete

14. Tussen partijen is niet in geschil dat de aangifte IB/PVV door de belastingdienst is geregistreerd als ontvangen op 21 november 2017, derhalve vier dagen na verstrijken van de daarvoor gestelde termijn. Eiseres heeft echter gesteld dat dit de datum van verwerking is en dat het aannemelijk moet worden geacht dat de aangifte enige dagen daarvoor door verweerder is ontvangen. Met die enkele, door verweerder weersproken stelling, heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat zij de aangifte binnen de gestelde termijn heeft ingediend. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat de verzendtheorie van artikel 6:9, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht analoog moet worden toegepast. Nu de aangifte dus te laat is ingediend, is voldaan aan de voorwaarden van artikel 67a van de Awr voor het opleggen van de verzuimboete. Gesteld noch gebleken is dat sprake is van afwezigheid van alle schuld dan wel van een pleitbaar standpunt, zodat verweerder de verzuimboete terecht heeft opgelegd. De boete is overeenkomstig het bepaalde in paragraaf 21 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst vastgesteld. De rechtbank acht de boete ook passend en geboden. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard voor zover het ziet op de boetebeschikking.

Aanslag Zvw

15. De rechtbank stelt voorop dat voor een ontvankelijk bezwaar – onder meer – is vereist dat kan worden gewezen op enig direct tot de rechtsstrijd van partijen te herleiden (proces)belang bij een uitspraak op dat bezwaar, in die zin dat de eisende partij door die beslissing in een gunstigere positie zou kunnen geraken. Een dergelijk belang is bij het bezwaar van eiseres tegen de aanslag Zvw niet aanwezig. Immers, een aanslag kan niet lager worden dan nihil. Het bezwaar tegen de aanslag Zvw is dan ook terecht wegens gebrek aan belang niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard voor zover het ziet op de aanslag Zvw.

Hoorplicht

16. Ingevolge artikel 7:3 van de Awb kan in een beperkt aantal gevallen van het horen van een belanghebbende worden afgezien. Een dergelijke situatie doet zich in onderhavige geval niet voor. Dat eiseres naar aanleiding van de brief van 18 september 2019 geen afspraak heeft gemaakt om haar standpunt mondeling toe te lichten, betekent niet dat eiseres heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord.[2] Dat betekent dat de hoorplicht is geschonden.

17. Met inachtneming van het bepaalde in artikel 8:41a van de Algemene wet bestuursrecht ziet de rechtbank in de schending van de hoorplicht geen aanleiding om de zaak naar verweerder terug te wijzen omdat het alsnog horen niet tot een andere uitkomst zal leiden.

18. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard voor zover dit is gericht tegen de uitspraken op bezwaar inzake de boetebeschikking en de aanslag Zvw.

Proceskosten

19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Op de zitting zijn behalve zaken van eiseres ook zaken behandeld waarin de gemachtigde eiser is. De rechtbank zal in die zaken beslissen op het verzoek van de gemachtigde om vergoeding van verletkosten. Om een vergoeding van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand is niet verzocht.

[1] nr. BLKB2015/903M, Stcrt. 2015, 18400

[2] Vgl. HR 15 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI3751

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten en griffierecht

Beslissing