Home

Gerechtshof Den Haag, 16-08-2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:1736, BK-22/00443

Gerechtshof Den Haag, 16-08-2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:1736, BK-22/00443

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
16 augustus 2022
Datum publicatie
6 oktober 2022
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2022:1736
Zaaknummer
BK-22/00443
Relevante informatie
Art. 3.100 lid 1 onderdeel a Wet IB 2001, Art. 3.101 lid 1 onderdeel b Wet IB 2001, Art. 3.108 Wet IB 2001

Inhoudsindicatie

Art. 3.108 Wet IB 2001; kosten voor verwerving en inning van partneralimentatie; advocaatkosten mislukte poging tot verkrijging van partneralimentatie zijn niet aftrekbaar; het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-22/00443

in het geding tussen:

en

(vertegenwoordiger: […] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 6 april 2022, nummer SGR 21/4358.

Procesverloop

1.1.

De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.669 (de aanslag). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is € 192 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de tegen de aanslag en beschikking gemaakte bezwaren afgewezen.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Er is een griffierecht geheven van € 49. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 136. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Een onderzoek ter zitting van de zaak heeft niet plaatsgehad. De griffier heeft partijen bij brief van 8 juni 2022 bericht dat het Hof voornemens is een zitting achterwege te laten, tenzij partijen uiterlijk binnen twee weken na de dagtekening van de brief het Hof laten weten dat zij ter zitting willen worden gehoord. Partijen hebben niet verzocht om een mondelinge behandeling. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Feiten

2.1.

Belanghebbende is gehuwd geweest met [A] (de ex-partner). Hun huwelijk is op [datum] 2016 door echtscheiding ontbonden.

2.2.

Belanghebbende en haar ex-partner hebben op 28 december 2015 een echtscheidingsconvenant gesloten waarin is overeengekomen dat partijen afzien van partneralimentatie omdat zij beiden in staat zijn om in hun eigen levensonderhoud te voorzien. Het echtscheidingsconvenant maakt deel uit van de beschikking van de Rechtbank Rotterdam van 6 januari 2016 waarin de echtscheiding is uitgesproken en vermeldt, voor zover van belang:

“2.1. Partijen spreken af over en weer jegens elkander niet gehouden zijn tot het betalen van enige uitkering strekkende tot het levensonderhoud. Partijen constateren dat zij op dit moment beiden zelfstandige inkomsten genereren en in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien. Partijen kiezen er bewust voor geen alimentatie-/draagkrachtberekening aan hun afspraak ten grondslag te leggen.”

2.3.

Belanghebbende heeft in 2018 een procedure gevoerd bij de Rechtbank Rotterdam om partneralimentatie en kinderalimentatie te verkrijgen. Belanghebbende is tegen de afwijzende beschikking van de Rechtbank Rotterdam van 23 februari 2018 in hoger beroep gegaan bij het Hof. Het Hof heeft bij beschikking van 10 april 2019 de beschikking van de Rechtbank Rotterdam bekrachtigd. Wel is aan belanghebbende kinderalimentatie toegekend voor de opvoeding van de zoon die ze met haar ex-partner heeft. In die procedures heeft belanghebbende zich laten bijstaan door een advocaat, die bij factuur van 23 maart 2018 € 4.000 aan kosten in rekening heeft gebracht aan belanghebbende (de advocaatkosten).

2.4.

Belanghebbende heeft in de aangifte IB/PVV 2018 de advocaatkosten als aftrekpost opgevoerd ter zake van uitgaven voor partneralimentatie. Bij het opleggen van de definitieve aanslag IB/PVV 2018 heeft de Inspecteur de aftrek van advocaatkosten geweigerd.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft het volgende overwogen, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Heffingsambtenaar als verweerder:

“1. Eiseres is in 2016 gescheiden. Zij heeft geprocedeerd teneinde alimentatie van haar ex-partner te ontvangen. In geschil is of verweerder terecht de door eiseres opgevoerde advocaatkosten in verband hiermee niet in aftrek heeft toegestaan. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.

2. De rechtbank stelt voorop dat verweerder terecht en op goede gronden heeft geconcludeerd dat op grond van de geldende regelgeving slechts recht op aftrek van dit soort advocaatkosten bestaat, indien daadwerkelijk een recht op partneralimentatie is ontstaan [Voetnoot: Zie de artikelen 3.101 Wet IB 2001 en 3.108 Wet IB 2001]. Pas dan is sprake van een periodieke uitkering en pas dan kunnen de daarvoor gemaakte kosten in aftrek worden gebracht. Dat is hier niet het geval; eiseres heeft in de gerechtelijke procedures geen partneralimentatie toegekend gekregen en een dergelijk recht is ook overigens niet ontstaan. Onder die omstandigheden zijn de advocaatkosten die eiseres heeft gemaakt in verband met de procedures die zij heeft gevoerd om de partneralimentatie toegekend te krijgen, niet aftrekbaar.

3. De rechtbank volgt eiseres vervolgens niet in haar stelling dat bij haar het in rechte te beschermen vertrouwen is gewekt dat de kosten wel aftrekbaar zijn. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.

4. Voor zover eiseres meent vertrouwen te mogen ontlenen aan de informatie op de website van de Belastingdienst die zij heeft geraadpleegd bij het indienen van haar aangifte, waarin zou hebben gestaan dat advocaatkosten wegens partneralimentatie aftrekbaar zijn, volgt de rechtbank haar daarin niet. De tekst op de site van de Belastingdienst luidde als volgt: “De kosten die u maakt om alimentatie of een afkoopsom te krijgen of te behouden, mag u aftrekken”. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat uit de woorden ‘krijgen en behouden’ blijkt dat de belastingplichtige die de kosten wil aftrekken daadwerkelijk partneralimentatie moet hebben ontvangen, alvorens sprake is van een bron van inkomen waarop de gemaakte (advocaat)kosten in aftrek kunnen worden gebracht (zie ook het hiervoor onder 2 overwogene). Daarvan is in dit geval geen sprake; eiseres heeft geen partneralimentatie toegekend gekregen en ook is er anderszins geen recht daarop ontstaan. Er is dus geen sprake van het verkrijgen van partneralimentatie en ook niet van inning of behoud van partneralimentatie. Om die reden kan eiseres in dit verband niet een geslaagd beroep doen op het vertrouwensbeginsel.

5. Ook volgt de rechtbank eiseres niet in haar stelling zij vertrouwen kan ontlenen aan de inlichtingen van de medewerkers van de BelastingTelefoon dan wel een andere medewerker van de Belastingdienst. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat een medewerker van de BelastingTelefoon dan wel de Belastingdienst haar een ongeclausuleerde toezegging heeft gedaan waaraan zij het in rechte te beschermen vertrouwen kon ontlenen dat de advocaatkosten voor aftrek in aanmerking komen. Eiseres heeft dit wel gesteld maar zij heeft de in dit verband aangevoerde stellingen onvoldoende geconcretiseerd of inzichtelijk gemaakt om haar stelling dat haar een dergelijke toezegging is gedaan aannemelijk te achten. Zo heeft eiseres niet inzichtelijk gemaakt wat voor vragen zij heeft gesteld en welke antwoorden daarop zijn gegeven. Ook heeft eiseres geen namen van medewerkers van de BelastingTelefoon genoemd, zodat niet toetsbaar is of deze medewerkers enkel op basis van de vragen van eiseres een algemene inlichting hebben gegeven of dat zij op basis van bewijsstukken een bewust inhoudelijk standpunt hebben ingenomen. Ter zitting heeft eiseres weliswaar nader verklaard over haar gesprekken met de BelastingTelefoon en de – naar de rechtbank begrijpt – aanslagregelaar. Echter ook op basis van die uiteenzetting door eiseres kan de rechtbank niet concluderen dat haar door enige medewerker van de Belastingdienst een concrete, ongeclausuleerde toezegging is gedaan dat de door eiseres gemaakte kosten in haar situatie, te weten de situatie waarbij de gerechtelijke procedures niet succesvol zijn geweest en zij géén recht op partneralimentatie toegewezen heeft gekregen, tóch aftrekbaar zijn.

6. Nu geen andere gronden zijn gesteld of gebleken die de conclusie kunnen rechtvaardigen dat sprake is van een schending van het vertrouwensbeginsel, slaagt het beroep van eiseres daarop niet.

7. Tegen de in rekening gebrachte belastingrente heeft eiseres geen aparte gronden aangevoerd. Ook is niet gebleken dat deze in strijd met de geldende regelgeving is vastgesteld.

8. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.

9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten en griffierecht

Beslissing