Gerechtshof Den Haag, 06-10-2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:2098, BK-22/00255 W tot en met BK-22/00256 W
Gerechtshof Den Haag, 06-10-2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:2098, BK-22/00255 W tot en met BK-22/00256 W
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 6 oktober 2022
- Datum publicatie
- 21 november 2022
- Zaaknummer
- BK-22/00255 W tot en met BK-22/00256 W
- Relevante informatie
- Art. 16 Wet WOZ, Art. 8:15 Awb, Art. 8:108 lid 1 Awb
Inhoudsindicatie
Art. 8:15 Awb. Wrakingsverzoek.
Wrakingsverzoek afgewezen. Publicatie over een bepaalde wet levert geen schijn van vooringenomenheid op van de betrokken raadsheer, zeker niet nu de mogelijk relevante passage daarin neutraal en van wetenschappelijke aard is. Ook de omstandigheid dat een co-auteur zijdelings bij de aanvang van de procedure betrokken is geweest, kan niet als zodanig gelden.
Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Zaaknummers : BK-22/00255 W tot en met BK-22/00256 WRolnummers hoofdzaak : BK-22/00255 tot en met BK-22/00256
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken van 6 oktober 2022
inzake het verzoek tot wraking, als bedoeld in artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in de hoofdzaak met genoemde rolnummers van:
[X] B.V.,
gevestigd te [Z] ,verzoekster,(gemachtigde: mr. E. Staas).
Het geding
1. De bestuursrechtelijke procedure waarin verzoekster het bovenvermelde wrakingsverzoek heeft gedaan (de hoofdzaak), zou op 28 september 2022 door de meervoudige belastingkamer van het Hof tijdens een besloten zitting worden behandeld. De hoofdzaak betreft een zaak van verzoekster tegen de heffingsambtenaar van de gemeente Westland (de Heffingsambtenaar). In de uitnodigingsbrief van 12 juli 2022 voor de mondelinge behandeling van de hoofdzaak (de mondelinge behandeling) staat als voorlopige samenstelling van de kamer die de hoofdzaak behandelt: mr. P.J.J. Vonk, mr. T.A. de Hek en mr. G.J. van Leijenhorst.
2. Bij e-mailbericht van 8 augustus 2022 heeft de gemachtigde van verzoekster uitstel van de mondelinge behandeling gevraagd. Het verzoek luidt, voor zover thans van belang:
“Helaas moeten wij mededelen dat degene die deze zaak behandelt, per 1 september uit dienst zal treden. Vriendelijk verzoeken wij u dan ook om de mondelinge behandeling te verzetten, indien mogelijk naar de maand november of december 2022. Dit geeft ons de mogelijkheid om de zitting voor te bereiden met iemand anders.”
Bij brief van 10 augustus 2022 heeft het Hof het verzoek om uitstel van de mondelinge behandeling afgewezen:
“De zaak is niet buitengewoon omvangrijk of gecompliceerd en de periode tussen uw verzoek en de dag waarop de zitting is gepland, is voldoende lang voor een degelijke voorbereiding voor de mondelinge behandeling van de zaak.
De mondelinge behandeling van de zaak gaat op 28 september 2022 dus door.”
3. Verzoekster heeft bij brief van 1 september 2022 bezwaar gemaakt tegen de aanwezigheid van mr. Van Leijenhorst, gemotiveerd om welke reden mr. Van Leijenhorst volgens verzoekster mogelijk niet onpartijdig zou kunnen zijn in de hoofdzaak, en het Hof verzocht bij het vaststellen van de definitieve samenstelling van de kamer die de hoofdzaak zal
behandelen de onpartijdigheid van de rechters te waarborgen en mr. Van Leijenhorst te vervangen.
4. Bij brief van 6 september 2022 heeft het Hof het onder 3 bedoelde verzoek gemotiveerd afgewezen:
“In uw brief van 1 september jongstleden verzoekt u de heer Van Leijenhorst geen deel uit te laten maken van de zetel die in hoger beroep de zaak [verzoekster] versus de [Heffingsambtenaar, Hof] van de gemeente Westland behandelt.
Uw verzoek wordt afgewezen. Het enkele feit dat de heer Van Leijenhorst en [auteur 1] , tesamen met [auteur 2] en [auteur 3] de auteurs zijn van het boek "Wet Waardering Onroerende Zaken", FED fiscale studieserie, vijfde druk, januari 2020, geeft geen aanleiding te veronderstellen dat voor wat betreft de behandeling van de onderhavige zaak een schijn van partijdigheid bij de heer Van Leijenhorst aanwezig is.
Daarbij komt dat de aanslag/beschikking op 29 februari 2020, dus na het verschijnen van het boek is opgelegd/gegeven. Voorts zal geen nieuwe druk van het boek verschijnen.
Dat [auteur 1] mogelijkerwijs betrokken is geweest bij de standpuntbepaling van de Gemeente doet aan het voorgaande niet af.”
5. Bij e-mailbericht van 12 september 2022 heeft de gemachtigde van verzoekster het Hof gevraagd of het Hof het onder 3 bedoelde verzoek heeft aangemerkt als formeel verzoek om wraking.
6. Bij brief van 13 september 2022 heeft het Hof op het onder 5 bedoelde e-mailbericht gereageerd:
“De brief van 1 september 2022 van de heer Staas is opgevat als verzoek om wijziging van de
kamersamenstelling en is als zodanig beantwoord bij brief van 6 september 2022 en is niet opgevat als verzoek om wraking.”
7. Bij e-mailbericht van 16 september 2022 heeft verzoekster een verzoek tot wraking van mr. Van Leijenhorst gedaan (het wrakingsverzoek). In een als bijlage bij het e-mailbericht opgenomen brief heeft verzoekster het wrakingsverzoek gemotiveerd, aangevuld met een aantal bijlagen.
8. Bij schriftelijke reactie van 22 september 2022 heeft mr. Van Leijenhorst de wrakingskamer medegedeeld niet te berusten in het verzoek tot wraking en een reactie gegeven op het verzoek tot wraking. Voorts heeft hij te kennen gegeven niet aanwezig te zullen zijn bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek en dat hij niet wenst te worden gehoord op het wrakingsverzoek.
9. De wrakingskamer van het Hof heeft het verzoek tot wraking ter zitting van
28 september 2022 behandeld. Namens verzoekster zijn verschenen F.K. Schellekens en
T. Zwinkels. Voorts zijn verschenen als vertegenwoordigers van de Heffingsambtenaar
[…] en […] . De aanwezigen zijn gehoord. Verzoekster heeft ter zitting een pleitnota overgelegd.
Het wrakingsverzoek
10. Verzoekster heeft haar wrakingsverzoek als volgt toegelicht. Mr. Van Leijenhorst is mede-auteur van het boek "Wet Waardering Onroerende Zaken". Eén van de mede-auteurs van dit boek is [auteur 1] , medewerker bij de Waarderingskamer ( [auteur 1] ). De Heffingsambtenaar wordt, zoals blijkt uit op 4 augustus 2021 gepubliceerde WOB-stukken van de Waarderingskamer, ondersteund door een aantal medewerkers van de Waarderingskamer. Verzoekster vermoedt dat de e-mails uit de gepubliceerde WOB-stukken afkomstig zijn van [auteur 1] en heeft begrepen dat hij nauw betrokken is bij de procedure in de hoofdzaak. Verzoekster heeft ter illustratie hiervan een aantal e-mailberichten met betrekking tot proefprocedures van de gemeente Westland bij haar wrakingsverzoek gevoegd en stelt dat aannemelijk is dat de betreffende medewerkers van de Waarderingskamer ook in de onderhavige procedure de Heffingsambtenaar adviseren en tekstuele suggesties doen voor de stukken van de Heffingsambtenaar. Uit een passage uit het eerdergenoemde boek:
“Hoewel de objectafbakening rechtstreeks voortvloeit uit de wet en de heffingsambtenaar geen beleidsvrijheid heeft, blijkt uit de hiervoor opgenomen casuïstiek dat de specifieke omstandigheden van het geval toch tot verschillende en soms verrassende uitkomsten kunnen leiden ." blijkt, aldus nog steeds verzoekster, dat de auteurs van het boek het onderwerp uit de hoofdzaak - de objectafbakening - onderling hebben besproken. Verzoekster stelt dat gezien de betrokkenheid van de Waarderingskamer en [auteur 1] in het bijzonder bij deze procedure, de onpartijdigheid van de kamer niet gewaarborgd is nu niet valt uit te sluiten dat [auteur 1] en mr. Van Leijenhorst wel eens over dit onderwerp hebben gesproken of dat er op andere wijze beïnvloeding plaats heeft gevonden of plaats zal vinden.
11. Mr. van Leijenhorst heeft voorafgaand aan de behandeling van het wrakingsverzoek in zijn onder 8 vermelde reactie hierop het volgende naar voren gebracht. Hij heeft eerst onlangs kennis gekregen van het bestaan en de inhoud van de hoofdzaak. Sinds 1978 heeft hij als auteur van artikelen en boeken en (hoofd)redacteur van enkele vakbladen samengewerkt met tientallen co-auteurs en co-redacteuren. Nooit heeft hij met co-auteurs en co-redacteuren gesproken over de aangelegenheden van anderen waarvan hij op grond van zijn beroepsuitoefening (onder meer als belastinginspecteur, beleidsambtenaar, belastingadviseur en rechter) kennis droeg. Uiteraard heeft hij als auteur en redacteur van artikelen en boeken, waaronder het door verzoekster genoemde boek, met co-auteurs en co-redacteuren van gedachten gewisseld over allerhande vragen die in de artikelen en boeken, waaraan hij samen met hen werkte, aan de orde kwamen. Deze gedachtewisseling is eigen aan het samen schrijven en/of redigeren van publicaties. Er is echter geen enkele reden om aan te nemen of te vermoeden dat hij zich daarin heeft laten beïnvloeden in zijn werk als rechter of daardoor de schijn heeft opgewekt geen integer en onpartijdig rechter te zijn.
12. Door verzoekster is ter zitting van de wrakingskamer nog het volgende aangevoerd. De hoofdzaak is onderdeel van enkele tientallen procedures die door de gemachtigde zijn opgestart en die zogenoemde samenvoegingsverzoeken voor de Wet WOZ betreffen. Het achterliggende belang hierbij is de hoogte van de heffing van energiebelasting. Dit betreft de eerste procedure die op het niveau van hoger beroep zal worden beslist. De Heffingsambtenaar deelt de opvatting van gemachtigde niet, net zo min als de Waarderingskamer. Vier samenvoegingsverzoeken zijn door de gemeente Westland op
28 juli 2020 gehonoreerd, maar de Waarderingskamer heeft de gemeente Westland erop gewezen dat dit niet had mogen gebeuren. Uit door middel van een zogenoemde WOB-procedure opgevraagde stukken blijkt dat de Waarderingskamer, waar [auteur 1] werkzaam is, zich indringend met de in het geding zijnde procedure heeft bemoeid. Verzoekster heeft daardoor het gevoel te maken te hebben met twee verweerders, maar heeft ook, door de anonimisering van het in het kader van het WOB-verzoek bij de Waarderingskamer verkregen relevante e-mailverkeer, het gevoel van onbehagen dat de gemeente Westland en de Waarderingskamer het nodige te verbergen hebben. Het staat voor verzoekster vast dat [auteur 1] van de Waarderingskamer op de achtergrond inhoudelijk betrokken is bij de procedure en dat hij de gemeente Westland op alle mogelijke manieren inhoudelijk in de procedure bijstaat zonder dit voor iedereen op kenbare wijze te doen. Verzoekster bekruipt daardoor achterdocht en een gebrek aan vertrouwen. Hierdoor verschuift de focus automatisch naar de functionele relatie die [auteur 1] met leden van de rechterlijke macht heeft en daarmee komt de positie van mr. Van Leijenhorst in beeld. Het gaat verzoekster daarbij om de schijn van vooringenomenheid die wordt gewekt. Niet valt uit te sluiten dat tussen [auteur 1] en mr. Van Leijenhorst, gelet op hun co-auteurschap, een persoonlijke betrekking is ontstaan, met als resultaat dat op voorhand vaststaat dat mr. Van Leijenhorst het standpunt van [auteur 1] , zoals feitelijk verwoord door de Heffingsambtenaar, zal volgen. Het is de gemachtigde van verzoekster bekend dat er gerechtshoven zijn die een raadsheer-plaatsvervanger, die qua hoofdbetrekking werkzaam is in de wetenschap, van een zaak afhalen indien betrokkene over de in geschil zijnde problematiek zelf heeft gepubliceerd en daarover expliciet een standpunt heeft ingenomen in de fiscaal-wetenschappelijke literatuur. Gelet op het citaat uit het boek dat verzoekster in het wrakingsverzoek heeft opgenomen, blijkt dat de auteurs onderling over het onderwerp hebben gesproken. Verzoekster ziet de inhoud van dat citaat als een bewuste standpuntbepaling van onder andere mr. Van Leijenhorst omtrent het onderwerp dat in de hoofdzaak aan de orde is. Verder is het goed mogelijk dat [auteur 1] , werkzaam bij de Waarderingskamer, bij de mondelinge behandeling van de hoofdzaak als bijstand van de Heffingsambtenaar in persoon zal verschijnen. Het is wel duidelijk dat sprake is van directe betrokkenheid van de Waarderingskamer bij de hoofdzaak.
13. Door de vertegenwoordigers van de Heffingsambtenaar is ter zitting van de wrakingskamer het volgende verklaard. In de door verzoekster bij het wrakingsverzoek gezonden bijlagen, betreffende de naar aanleiding van het WOB-verzoek bij de Waarderingskamer verkregen e-mails met daarin dus door de Waarderingskamer aangebrachte anonimisering, komen vier namen voor, waaronder de naam van [auteur 1] als “[naam 3]”. De gemeente Westland heeft destijds besloten in het kader van de samenvoegingsverzoeken in de gedachtegang van de gemachtigde mee te gaan en heeft vier samenvoegingsverzoeken – waaronder die ten aanzien van verzoekster – gehonoreerd. Dit met als achterliggende reden dat dit voor de ondernemers in de gemeente Westland een gunstig effect had op de verschuldigde energiebelasting, nu deze is gekoppeld aan de WOZ-waarde. In een brief van 19 maart 2020 heeft de Waarderingskamer de gemeente Westland erop gewezen dat de gemeente Westland niet juist had gehandeld. Vervolgens heeft overleg plaatsgevonden tussen vertegenwoordigers van [naam] , de gemeente Westland, de Waarderingskamer en de Belastingdienst (in het kader van de heffing van energiebelasting) en daarin ontstond een patstelling, wat uiteindelijk heeft geleid tot de proefprocedures, waaronder de hoofdzaak. Aangezien er al contact over dit onderwerp was met de Waarderingskamer, kijkt de Waarderingskamer, in het kader van haar toezichthoudende en controlerende taak, mee. Daar is niets schimmigs aan. Voorafgaand aan het WOB-verzoek bij de Waarderingskamer heeft de gemachtigde van verzoekster ook stukken opgevraagd bij de Heffingsambtenaar en die zijn door de Heffingsambtenaar ongeanonimiseerd verstrekt. Uit algemeen toegankelijke informatie op LinkedIn blijkt dat [auteur 1] senior inspecteur bij de Waarderingskamer was in de periode december 2015 tot juni 2021. Sinds die tijd heeft hij een andere functie en is hij niet langer werkzaam bij de Waarderingskamer. De aanname van de gemachtigde van verzoekster dat [auteur 1] de gemeente (ter zitting in de hoofdzaak zal) vertegenwoordig(en)(t) of bijstaa(n)t is dan ook niet juist. [auteur 1] heeft wel contact met de Heffingsambtenaar gehad over de inhoud van de uitspraak op bezwaar, maar is in het vervolg van de procedure in de hoofdzaak (zoals bij het schrijven van het verweerschrift) niet betrokken geweest.