Gerechtshof Den Haag, 08-11-2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:2367, BK-22/00343
Gerechtshof Den Haag, 08-11-2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:2367, BK-22/00343
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 8 november 2022
- Datum publicatie
- 22 december 2022
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2024:573
- Zaaknummer
- BK-22/00343
- Relevante informatie
- Art. 17 lid 2 Wet WOZ, Art. 22 Wet WOZ, Art. 30 lid 1 Wet WOZ, Art. 2 Ub WOZ, Art. 65 lid 1 AWR
Inhoudsindicatie
WOZ-waarde verminderd bij ambtshalve vermindering. Betwisting ontvangst verminderingsbeschikking. Bevoegdheid tot ambtshalve vermindering. Toepassing van artikel 6:19 Awb: bezwaar heeft van rechtswege mede betrekking op verminderingsbeschikking. Geen recht op proceskostenvergoeding.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-22/00343
in het geding tussen:
(gemachtigde: A. Oosters)
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland, de Heffingsambtenaar,
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 1 maart 2022, nummer SGR 21/121.
Procesverloop
De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 29 februari 2020 op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde op 1 januari 2019 (de waardepeildatum) van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [woonplaats] (de woning), voor het kalenderjaar 2020 vastgesteld op € 383.000 (de beschikking). Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende voor het jaar 2020 opgelegde aanslag in de onroerende-zaakbelastingen (de aanslag).
De Heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar het tegen de beschikking gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de beschikking gehandhaafd op de voorafgaand aan de bezwaarprocedure ambtshalve verminderde waarde van € 359.000.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Er is een griffierecht geheven van € 49. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 136. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. De Heffingsambtenaar heeft op 19 september 2022 een nader stuk ingediend.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 27 september 2022. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
Belanghebbende is eigenaar van de woning.
Bij ambtshalve genomen beschikking van 6 maart 2020 heeft de Heffingsambtenaar de waarde verlaagd tot € 359.000 (de verminderingsbeschikking) en de aanslag dienovereenkomstig verminderd.
Bij brief van 9 april 2020 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de beschikking van 29 februari 2020 en de aanslag. Bij brief van 2 september 2020 heeft belanghebbende een aanvullend bezwaarschrift ingediend.
Bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 15 december 2020, heeft de Heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard. Het verzoek om kostenvergoeding is daarom afgewezen. In de uitspraak op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar, voor zover in hoger beroep van belang, het volgende opgenomen:
“3. In maart 2020 is de WOZ-waarde van onderhavig object ambtshalve verlaagd naar
€ 359.000. Dit naar aanleiding van correcties in afmetingen van andere woningen dan onderhavig object. Gelet op het bovenstaande, de overige waardebepalende factoren en de relevante marktgegevens, is de waarde van het object niet te hoog vastgesteld. De door u voorgestelde waarde van € 355.000 is te laag ten opzichte van het marktniveau per 1 januari 2019.”
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder:
“8. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het hem vrijstond de oorspronkelijk vastgestelde waarde, vanwege de geconstateerde onjuistheid van de gebruikte inhoudsmaten, ambtshalve te verminderen. Er is geen rechtsregel die zich daartegen verzet en ook is dit niet in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur.[1] Integendeel, het is juist zorgvuldig om een dergelijke fout ambtshalve te herstellen. Dat in de van toepassing zijnde wettelijke bepalingen niet nadrukkelijk is opgenomen dat verweerder de waarde ambtshalve, dus zonder dat daartegen bezwaar is gemaakt, kan verlagen, staat hieraan niet in de weg. Anders dan eisers gemachtigde bepleit, is dat naar het oordeel van de rechtbank niet noodzakelijk. In alles wat de gemachtigde dienaangaande heeft aangevoerd, vindt de rechtbank geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. De rechtbank deelt ook niet de mening van de gemachtigde dat hiermee de rechtsbescherming van belastingplichtigen wordt ondermijnd, aangezien dit aan de mogelijkheid om bezwaar te maken niets afdoet.
9. Verder geldt dat, nu de ambtshalve vermindering ruim een maand voor de dagtekening van het bezwaarschrift ligt, ervan uit mag worden gegaan dat eiser hiervan ten tijde van het indienen van het bezwaarschrift reeds op de hoogte was, althans daarvan redelijkerwijs op de hoogte had kunnen en moeten zijn. Om die reden moet het bezwaar dan ook geacht worden te zijn gericht tegen de verminderde waarde van € 359.000. Dat eisers gemachtigde niet op de hoogte was van de ambtshalve vermindering, maakt dat niet anders. Dat maakt dus niet dat eiser vanwege de (ambtshalve) vermindering aanspraak kan maken een kostenvergoeding voor de bezwaarfase.
10. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
(…)
[1] Zie ook de uitspraak van een meervoudige kamer van Hof Den Haag van 31 december 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:4910, r.o. 7.16.”