Gerechtshof Den Haag, 13-12-2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:2522, BK-22/00385
Gerechtshof Den Haag, 13-12-2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:2522, BK-22/00385
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 13 december 2022
- Datum publicatie
- 29 december 2022
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2022:6675, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:1713
- Zaaknummer
- BK-22/00385
- Relevante informatie
- Art. 6.32 Wet IB 2001, Art. 6.33 Wet IB 2001, Art. 6.34 Wet IB 2001, Art. 5b AWR, Art. 67d AWR
Inhoudsindicatie
Artikel 6:32, 6:33 en 6:34 Wet IB 2001. Giftenaftrek. Periodieke giften aan stichtingen die niet zijn aangemerkt als ANBI. Vertrouwensbeginsel. Geen bewuste standpuntbepaling. Geen toezegging. Rechter kan niet de innerlijke waarde of billijkheid van wettelijke bepalingen beoordelen. Vermindering vergrijpboete.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-22/00385
in het geding tussen:
en
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 9 maart 2022, nummer SGR 21/4124.
Procesverloop
Aan belanghebbende is voor het jaar 2018 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.044. Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen is een vergrijpboete opgelegd van € 1.248 en is € 144 aan belastingrente in rekening gebracht.
Belanghebbende heeft tegen de aanslag, de boetebeschikking en de beschikking belastingrente bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar afgewezen.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake hiervan is een griffierecht geheven van € 49. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake hiervan is een griffierecht geheven van € 136. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft bij brief van 30 mei 2022, door het Hof ontvangen op 7 juni 2022, een nader stuk ingediend.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof op 22 november 2022. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
Belanghebbende heeft zich bij notariële akten verplicht tot het doen van jaarlijkse schenkingen aan:
- [Organisatie] tot een bedrag van € 50;
- [Stichting 1] tot een bedrag van € 50;
- [Stichting 2] tot een bedrag van € 50;
- [Stichting 3] tot een bedrag van € 5.000;
- [Stichting 4] tot een bedrag van € 2.500;
- [Stichting 5] tot een bedrag van € 2.500.
Het [Organisatie] , [Stichting 1] en [Stichting 2] zijn aangewezen als algemeen nut beogende instelling (ANBI). De [Stichting 3] , de [Stichting 4] en de [Stichting 5] (de Stichtingen) zijn niet aangemerkt als ANBI.
Eerdere jaren
Het Hof heeft bij uitspraak van 24 juli 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:3180, met betrekking tot de door belanghebbende ter zake van de Stichtingen geclaimde giftenaftrek voor het jaar 2008 geoordeeld dat deze giften niet aftrekbaar zijn. Voormelde uitspraak behoort tot de gedingstukken en staat onherroepelijk vast.
Bij brieven van 17 oktober 2016 en 21 juli 2017 heeft de Inspecteur belanghebbende bericht dat hij de door belanghebbende ingediende aangiften IB/PVV voor de jaren 2014 respectievelijk 2015 heeft beoordeeld en dat hij, naar aanleiding van de door hem van de werkgever en/of uitkeringsinstantie ontvangen loongegevens, de inkomsten uit loon of uitkering zal verhogen. Bij het opleggen van de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2014 en 2015 heeft de Inspecteur de door belanghebbende ter zake van de Stichtingen geclaimde giftenaftrek niet gecorrigeerd.
Het Hof heeft bij uitspraak van 12 mei 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:1059, met betrekking tot de door belanghebbende ter zake van de Stichtingen geclaimde giftenaftrek voor het jaar 2016 geoordeeld dat deze giften niet aftrekbaar zijn. De Hoge Raad heeft het cassatieberoep van belanghebbende op grond van artikel 80a, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie niet-ontvankelijk verklaard (ECLI:NL:HR:2022:487). Ook het herzieningsverzoek van belanghebbende heeft de Hoge Raad niet-ontvankelijk verklaard (ECLI:NL:HR:2022:1627).
De Rechtbank heeft bij uitspraak van 2 april 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:3663, met betrekking tot de door belanghebbende ter zake van de Stichtingen geclaimde giftenaftrek voor het jaar 2017 geoordeeld dat deze giften niet aftrekbaar zijn. De Rechtbank heeft de vergrijpboete verminderd tot € 150. Voormelde uitspraak behoort tot de gedingstukken en staat onherroepelijk vast.
Onderhavig jaar (2018)
Op 17 maart 2019 heeft belanghebbende aangifte IB/PVV voor het jaar 2018 gedaan waarin hij onder meer een bedrag van € 10.000 als giften in aftrek heeft gebracht. Deze aftrek ziet op giften aan de Stichtingen. De voorlopige aanslag IB/PVV 2018 is opgelegd conform deze aangifte.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende op 30 juli 2020 een brief gestuurd waarin onder meer is gevraagd aan te geven wat de reden is dat belanghebbende — ondanks de uitspraak van het Hof van 24 juli 2013 en het ontbreken van de ANBI-status van de Stichtingen — de giften in zijn aangifte heeft opgegeven. Belanghebbende heeft hierop geantwoord dat de Inspecteur voor het jaar 2015 aan zijn bezwaar is tegemoetgekomen en de aftrek heeft verleend en dat de jaren 2016 en 2017 onder de rechter zijn gesteld.
De Inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 20 oktober 2020 bericht de giftenaftrek te corrigeren en voornemens te zijn om een vergrijpboete op te leggen. De Inspecteur geeft aan alleen de giften aan het [Organisatie] , [Stichting 2] en [Stichting 1] in aftrek toe te staan.
Belanghebbende heeft hierop in een brief van 27 oktober 2020 geantwoord dat het bedrag van € 10.000 ziet op betalingen aan de Stichtingen. Belanghebbende geeft aan dat hij alleen een betalingsbewijs heeft gevonden van de gift aan [Stichting 2] en dat moet worden aangenomen dat er geen betalingen hebben plaatsgevonden aan de andere instellingen, zodat resteert een aftrekbaar bedrag van € 50.
De Inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 18 december 2020 bericht dat hij een deel van de voorgenomen afwijking zal herzien en heeft besloten alleen de gift aan [Stichting 2] in aftrek toe te staan en zijn voornemen om een vergrijpboete op te leggen te handhaven.
Bij de aanslagregeling IB/PVV voor het jaar 2018 heeft de Inspecteur het belastbare inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 34.044 en daarbij de gift van € 50 aan [Stichting 2] in aftrek toegestaan. De Inspecteur heeft de giften aan de Stichtingen niet in aftrek toegestaan. Daarnaast heeft de Inspecteur bij gelijktijdig gegeven beschikkingen een vergrijpboete opgelegd van € 1.248 en een bedrag van € 144 belastingrente in rekening gebracht.
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
“13. De onderhavige procedure betreft een geschil over de giftenaftrek aan de Stichtingen. Een identiek geschil betreffende het jaar 2017, met over en weer dezelfde stellingen van partijen, heeft geleid tot een uitspraak van deze rechtbank van 2 april 2021.¹ Het beroep is toen voorzover gericht tegen de giftenaftrek en het beroep op het vertrouwensbeginsel ongegrond verklaard. De rechtbank ziet aanleiding daarnaar te verwijzen en de overwegingen als hier herhaald en ingelast te beschouwen. De rechtbank overweegt daarnaast dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hem ten aanzien van de giftenaftrek aan de Stichtingen voor de aanslag 2015 toezeggingen zijn gedaan, of door de inspecteur anderszins het standpunt is ingenomen dat recht op aftrek zou bestaan. De brief waarnaar eiser op dit punt verwijst en die hij ter zitting heeft laten zien, behelst niet zo’n toezegging of bewuste standpuntbepaling ten aanzien van de giftenaftrek. Verweerder heeft de giften daarom terecht niet in aftrek toegelaten en het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel faalt.
14. Het beroep wordt mede geacht betrekking te hebben op de beschikking belastingrente. Eiser heeft hiertegen geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Het is de rechtbank ook niet gebleken dat de belastingrente onjuist is berekend.
15. Verweerder heeft een vergrijpboete van 50% opgelegd. Hij betoogt dat eiser opzettelijk een onjuiste aangifte heeft ingediend. Verweerder wijst erop dat eiser sinds 2008 op de hoogte is dat de giften aan de Stichtingen niet fiscaal aftrekbaar zijn wegens het ontbreken van een ANBI-status.
16. Indien het aan opzet van de belastingplichtige is te wijten dat met betrekking tot een belasting welke bij wege van aanslag wordt geheven, de aangifte niet, dan wel onjuist of onvolledig is gedaan, vormt dit een vergrijp ter zake waarvan de inspecteur hem, gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag, een bestuurlijke boete kan opleggen. De boete bedraagt ten hoogste 100 percent van het bedrag van de aanslag. Bij opzet in deze zin gaat het om willens en wetens handelen. De weigering van de giftenaftrek 2008 is bevestigd door de uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 24 juli 2013² en de in 13 genoemde uitspraak van deze rechtbank. Ook over de aanslag IB/PVV over 2016 heeft eiser geprocedeerd over dit punt en is de aftrek geweigerd.³ In de onderhavige procedure heeft eiser bovendien geen andere relevante feiten of juridische stellingen naar voren gebracht. Eiser moet dus geweten hebben dat de giften aan de Stichtingen niet voor aftrek in aanmerking komen. Hoewel eiser betoogt dat hij geen ‘vergrijper’ is en een boete daarom niet past, concludeert de rechtbank hieruit wel dat eiser willens en wetens een onjuiste aangifte gedaan. De vergrijpboete is derhalve terecht opgelegd. In de financiële omstandigheden van eiser ziet de rechtbank geen aanleiding de boete te matigen. De opgelegde boete acht de rechtbank (uit oogpunt van norminscherping en normhandhaving) passend en geboden.
17. Eiser verzoekt verweerder te veroordelen tot een schadevergoeding van € 5.000. De rechtbank wijst dit verzoek af. Aan de beoordeling daarvan wordt alleen toegekomen indien het beroep gegrond wordt verklaard.
18. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.
19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
[3] ECLI:NL:RBDHA:2020:13252 en in hoger beroep ECLI:NL:GHDHA:2021:1059”