Home

Gerechtshof Den Haag, 21-04-2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:717, BK-21/00363 tot en met BK-21/00367

Gerechtshof Den Haag, 21-04-2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:717, BK-21/00363 tot en met BK-21/00367

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
21 april 2022
Datum publicatie
17 mei 2022
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2022:717
Formele relaties
Zaaknummer
BK-21/00363 tot en met BK-21/00367

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting; ter beschikking stellen van zeiljachten op basis van een abonnement; toepassing verlaagd tarief; sportaccommodatie; vertrouwensbeginsel; PKV.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummers BK-21/00363 tot en met BK-21/00367

in het geding tussen:

(gemachtigde: H. de Kat)

en

(vertegenwoordiger: […] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 6 mei 2021, nummers SGR 20/3799, SGR 20/3800, SGR 20/3801, SGR 20/8260 en SGR 20/8261.

Procesverloop

1.1.

Belanghebbende heeft op aangifte omzetbelasting voldaan voor het tweede kwartaal van 2019 en voor het tweede kwartaal van 2020. De Inspecteur heeft op verzoek van belanghebbende een teruggaaf omzetbelasting verleend voor het derde en het vierde kwartaal van 2019 en voor het derde kwartaal van 2020. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de voldoeningen en tegen de teruggaafbeschikkingen.

1.2.

Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar afgewezen.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 354. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 541. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 10 maart 2022, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota overgelegd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.

Belanghebbende stelt op basis van een jaarabonnement tegen vergoeding zeiljachten ter beschikking op basis van het [naam concept] . Belanghebbende is als zodanig ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB).

2.2.

De abonnementen kunnen worden afgesloten voor verschillende types zeiljachten. Ieder abonnement ziet op een bepaalde boot, per boot zijn er maximaal 6 vaste

abonnees/gebruikers. Een abonnement kost € 299 per maand voor de kleinste boot en € 795 per maand voor de grootste zeilboot. In de abonnementsprijs zijn alle kosten zoals havengeld, verzekering, onderhoud, professionele reiniging, brandstof voor incidenteel gebruik en winterklaar maken begrepen. Ook zorgt belanghebbende voor de aanwezigheid en de kwaliteit van veiligheidsmiddelen aan boord zoals zwemvesten, reddingsvlot en vuurpijlen en biedt zij hulp bij vragen of calamiteiten. De abonnementsprijs hangt ook af van het aantal vaardagen dat in het abonnement is begrepen. Indien met de boot als gevolg van een ongeluk, schade of mechanisch gebrek langer dan vier weken niet kan worden gevaren, moet belanghebbende voor een vergelijkbaar vervangend vaartuig zorgen. Naast de abonnementskosten betaalt de abonnee eenmalig een bedrag aan entreekosten voor onder andere het afleggen van een vaartest en een instructiedag manoeuvreren.

2.3.

Indien de abonnee de vaartest naar het oordeel van belanghebbende niet met goed gevolg heeft afgelegd, kan hij alleen onder begeleiding gebruik maken van het vaartuig totdat hij de vaartest alsnog met goed gevolg heeft afgelegd. De kosten van die begeleiding zijn niet in de abonnementsprijs begrepen maar worden apart in rekening gebracht.

2.4.

Per maand kiest de abonnee via een online boekingssysteem op welke dagen hij wil

varen, overeenkomstig het aantal dagen/dagdelen dat in het abonnement begrepen is. Niet gebruikte dagdelen kunnen worden meegenomen naar de volgende maand. De boten

liggen “zeilklaar” te wachten, de abonnee hoeft verder niets meer te regelen.

2.5.

Belanghebbende huurt voor de jachten vaste ligplaatsen in de jachthavens Bruinisse en Wemeldinge. De jachthavens hebben diverse faciliteiten waaronder toiletten, douches,

water- en elektralevering voor aan boord, afvaldepots, groenvoorzieningen en

parkeerplaatsen.

2.6.

Belanghebbende heeft voor haar diensten steeds omzetbelasting voldaan naar het algemene tarief van 21 %.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft onder meer het volgende overwogen, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres:

“11. Ingevolge artikel 9, tweede lid, letter a, van de Wet OB is het verlaagde tarief van toepassing op de levering van goederen en diensten vermeld in de bij de Wet OB behorende Tabel I. Post b.3 van Tabel I luidt: het geven van gelegenheid tot sportbeoefening en baden.

12. Post b.3 van Tabel I moet zo worden uitgelegd dat de reikwijdte daarvan samenvalt met die van categorie 14 van Bijlage III bij de richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1) (de BTW-richtlijn), op grond waarvan de lidstaten het verlaagde btw-tarief mogen toepassen op het verlenen van ‘het recht gebruik te maken van sportaccommodaties’1.

¹ (Hoge Raad, 2 december 2011, nr. 11/00311, ECLI:NL:HR:2011:BU6507)

13. De rechtbank stelt vast dat de prestaties van eiseres niet enkel zien op het ter beschikking stellen van de zeilboten. Met het totaalpakket dat eiseres haar klanten aanbiedt gaat het de abonnee er om dat hij op door hem vast te stellen dagen steeds met hetzelfde schip kan varen waardoor hij het gevoel heeft over een eigen schip te beschikken zonder dat hij de lasten die aan de eigendom van een dergelijk schip zijn verbonden hoeft te dragen. Hij betaalt het maandelijkse abonnementsgeld voor de mogelijkheid van dat, vrijwel exclusieve, gebruik en voor het feit dat eiseres alle kosten voor haar rekening neemt en de bijkomende rompslomp regelt. Dat abonnementsgeld is de afnemer van die prestatie ook verschuldigd indien hij niet of minder vaak dan volgens het contract mogelijk is, kan gaan varen. Het gaat dan ook om een samengestelde prestatie die als zodanig niet kan worden gerangschikt onder post b.3 van Tabel I of onder een van de andere posten van Tabel I.

14. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat haar diensten (deels) bestaan uit het ter beschikking stellen van een sportaccommodatie én dat dit zodanig overheersend is dat haar totaalprestatie om die reden onder het verlaagde tarief kan worden gerangschikt. De terbeschikkingstelling van de schepen kan op zichzelf niet worden beschouwd als het gelegenheid geven tot sportbeoefening als bedoeld in post b.3 van Tabel I. De zeilschepen zijn immers geen onroerende zaken en zijn op zichzelf dus geen sportaccommodatie. Anders dan in de zaak die bij gerechtshof Den Bosch2 speelde, beschikt eiseres niet over een eigen accommodatie aan de wal (“Belanghebbende heeft een accommodatie aan de wal, bestaande uit een gebouw met een kantoor met informatiebalie, een kantine, sanitaire voorzieningen, douche- en kleedruimten, een instructieruimte, dag- en overnachtingsverblijven en een parkeerterrein parkeerplaats. Deze accommodatie kwalificeert als een sportaccommodatie in de zin van het arrest van de Hoge Raad van 6 april 2012, nr. 11/01973, ECLI:NL:HR:2012:BW0934. Op de locatie van de accommodatie beschikt belanghebbende over jachthavenfaciliteiten.”) De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat zij door de huur van de ligplaatsen (mede)exploitant is geworden van de jachthavens. De vraag of de jachthavens op zichzelf kunnen worden aangemerkt als sportaccommodatie, behoeft daarom geen behandeling. Het hebben van de vaste ligplaats acht de rechtbank overigens ook van ondergeschikt belang. Zo in de samengestelde prestatie van eiseres al een element zou kunnen worden onderscheiden dat overheersend is, betreft dat het kunnen varen met het specifieke schip. Ook dat element kan niet worden gerangschikt onder enige post genoemd in Tabel 1.

² ECLI:NL:GHSHE:2018:374

15. Eiseres heeft steeds aangifte gedaan naar het algemene tarief. Zij heeft dan ook niet gehandeld overeenkomstig het door haar gestelde gewekte vertrouwen. Van schending van het vertrouwensbeginsel is daarom geen sprake. Aan de uitspraak op bezwaar tegen de voldoening op aangifte voor het eerste kwartaal 2020 heeft eiseres niet het vertrouwen kunnen ontlenen dat verweerder ook voor het tweede en derde kwartaal van 2020 aan haar bezwaren zou tegemoet komen. Uit de stukken van het geding blijkt dat verweerder al op 25 september 2020, dus 11 dagen na ontvangst van het bezwaar inzake het tweede kwartaal 2020 en ruim voor indiening van het bezwaar inzake het derde kwartaal 2020, telefonisch heeft meegedeeld dat de beslissing op het bezwaar inzake het eerste kwartaal 2020 op een misverstand berustte. Dit heeft verweerder nog eens schriftelijk bevestigd met zijn brief van 18 november 2020, dus 7 dagen na indiening van het bezwaar inzake het derde kwartaal 2020, waarin hij aankondigt voor het eerste kwartaal 2020 een naheffingsaanslag te zullen opleggen. Of het vertrouwensbeginsel wel in de weg kan staan aan die naheffingsaanslag en

eventueel gevolgen kan hebben voor tijdvakken na 30 september 2020 kan in onderhavige zaken niet worden beoordeeld.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten en griffierecht

Beslissing