Home

Gerechtshof Den Haag, 26-04-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:1028, BK-22/00809

Gerechtshof Den Haag, 26-04-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:1028, BK-22/00809

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
26 april 2023
Datum publicatie
3 juli 2023
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2023:1028
Zaaknummer
BK-22/00809
Relevante informatie
Art. 3.101 Wet IB 2001, Art. 3.112 Wet IB 2001, Art. 6.3 Wet IB 2001

Inhoudsindicatie

Artikelen 6.3, lid 1, aanhef en onderdeel f; 6.3, lid 2, en 3.112 Wet IB 2001. Verhuur van woning aan ex-partner tegen een lagere dan een marktconforme huur is een verstrekking van huisvesting en niet gelijk te stellen aan een verstrekking van een bedrag voor het levensonderhoud van de ex-partner. De aftrek bedraagt nihil, omdat op grond van een redelijke wetstoepassing de ontvangen huur in mindering wordt gebracht op het voor de woning geldende eigenwoningforfait. Geen schending van beginselen van behoorlijk bestuur. Geen matiging belastingrente.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-22/00809

in het geding tussen:

(gemachtigde: D.J. van der Pluijm)

en

(vertegenwoordiger: […] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 14 juli 2022, nummer SGR 21/4548.

Procesverloop

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2018 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 70.887 (de aanslag). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is een bedrag van € 211 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar tegen de aanslag en de beschikking afgewezen.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 49. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 136. De Inspecteur heeft op 25 november 2022 een nader stuk, aangeduid als verweerschrift, ingediend.

1.5.

Voorafgaand aan de zitting is op 4 januari 2023 van belanghebbende een nader stuk ontvangen. Een reactie van de Inspecteur op het nader stuk van belanghebbende is ontvangen op 19 januari 2023.

1.6.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 15 maart 2023. Partijen zijn verschenen. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota overgelegd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende heeft jarenlang samengewoond met [A] (de ex-partner). Samen hebben zij twee kinderen. Op 17 december 2004 hebben belanghebbende en zijn ex-partner een samenlevingsovereenkomst gesloten, waarin onder meer staat:

“[Belanghebbende en de ex-partner] verklaren dat zij sinds één augustus tweeduizend en drie in het kader van een affectieve relatie duurzaam samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding voeren en dat zij in verband daarmee, ter regeling van hun onderlinge vermogensrechtelijke verhouding, overeenkomen als volgt:

(...)

Einde van de samenleving

(...)

Artikel 12

1. Indien de samenleving anders dan door overlijden eindigt, heeft ieder het recht nog gedurende drie maanden te wonen in de door hen tezamen bewoonde woning (...)”

2.2.

In 2017 is de relatie geëindigd. Belanghebbende en de ex-partner hebben met behulp van mediation afspraken gemaakt over de financiële afwikkeling van hun relatie. De mediator heeft in een e-mail van 20 januari 2017 het volgende gespreksverslag gestuurd:

“• Jullie zijn samenwonend met een samenlevingscontract, hebben besloten jullie relatie te willen gaan verbreken en hebben daarom een afspraak gemaakt met (...) van [naam]

• Jullie hebben een koopwoning in [woonplaats] met een (door mij en jullie) geschatte marktwaarde van € 250.000,- en een WOZ-waarde van € 225.000,- (2016)

(...)

Wensen en doelstellingen:

• [Ex-partner] wil graag de woning overnemen maar dit is financieel niet mogelijk

• [Belanghebbende] wil de woning en hypotheek overnemen en een 2e woning aankopen om deze te verhuren aan [ex-partner] zodat zij en jullie 2 kinderen in de buurt blijven wonen

Besproken zaken:

(...)

Aankopen 2e woning door [belanghebbende] tbv [ex-partner] en jullie 2 kinderen

(...)”

2.3.

Belanghebbende is in de voorheen gezamenlijke woning blijven wonen. Hij heeft in de buurt van die woning een woning (de woning) gekocht en de woning per 1 juli 2017 aan zijn ex-partner verhuurd voor een maandelijkse huur van € 700 (de huurprijs). De op grond van de Wet waardering onroerende zaken vastgestelde waarde van de woning bedraagt voor het jaar 2018 (waardepeildatum 1 januari 2017) € 219.000 (de WOZ-waarde).

2.4.

In de huurovereenkomst ter zake van de woning is onder meer het volgende overeengekomen:

Duur, verlenging en opzegging

3.1

Deze overeenkomst is aangegaan voor de duur van één jaar ingaande op 01-07-2017 en lopende tot en met 30-06-2018

Tijdens deze periode kunnen partijen deze overeenkomst niet tussentijds door opzegging beëindigen.

(...)

Indien in 3.1 een bepaalde tijd is opgenomen en deze periode verstrijkt zonder opzegging, loopt de overeenkomst voor onbepaalde tijd door. (…)

Betalingsverplichting, betaalperiode

4.1

Met ingang van de ingangsdatum van deze huurovereenkomst bestaat de betalingsverplichting van huurder uit

- de huurprijs

(...)

4.4

Per betaalperiode van één maand bedraagt

- de huurprijs € 700,=

- het voorschot op de vergoeding voor de door

of vanwege verhuurder ten behoeve van huurder

te verzorgen leveringen en diensten € 0,=

€ 700,=

De huurprijs wordt jaarlijks gewijzigd overeenkomstig de bij of krachtens de wet bepaalde wijze geldende voor sociale huurwoningen.

De huurprijs is gebaseerd op bewoning van het gehuurde door de huurder (1 volwassene) inclusief twee kinderen en een maximaal bruto inkomen van € 48.000,= van de huurder. Bij overschrijding van dit maximum inkomen of indien er sprake is van bewoning door meer dan 1 volwassene of samenwonen geldt een huurprijs van € 1250,= per maand. Deze huurprijs wordt met ingang van 01-07-2018 jaarlijks met 3% verhoogd. (…)”

2.5.

Belanghebbende heeft een e-mailwisseling tussen hem en zijn ex-partner van december 2022 overgelegd, waarin belanghebbende onder meer schreef:

“(...) Toen we uit elkaar gingen hadden we afgesproken dat ik dit huis ging kopen om aan jou te verhuren tegen een lage huur om jou te helpen. Ik heb je in de aanloop naar je verhuizing in gesprekken (…) gezegd dat ik je met verhuizen ook financieel wil helpen. (...)”

2.6.

In de op 12 november 2019 ingediende aangifte IB/PVV 2018 heeft belanghebbende een bedrag van € 7.500 in aftrek gebracht als onderhoudsverplichting voor de ex-partner.

2.7.

Bij brief van 24 juli 2020 heeft de Inspecteur zijn voornemen kenbaar gemaakt om de aftrek van € 7.500 als onderhoudsverplichting niet te accepteren. Met dagtekening 21 januari 2021 heeft de Inspecteur de aanslag aan belanghebbende overeenkomstig zijn voornemen opgelegd.

Oordeel van de Rechtbank

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten

Beslissing