Home

Gerechtshof Den Haag, 19-01-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:103, BK-21/01173 en BK-21/01174

Gerechtshof Den Haag, 19-01-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:103, BK-21/01173 en BK-21/01174

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
19 januari 2023
Datum publicatie
16 februari 2023
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2023:103
Zaaknummer
BK-21/01173 en BK-21/01174
Relevante informatie
Art. 3.90 Wet IB 2001, Art. 25 lid 3 AWR, Art. 27e lid 1 AWR

Inhoudsindicatie

Art. 25, lid 3, AWR en art. 27e, lid 1, AWR. Niet doen van vereiste aangifte. Inkomsten uit (betrokkenheid bij) handel in verdovende middelen. Bewijs door middel van bewijsvermoeden. Redelijke schatting. Niet aangetoond dat de inkomsten uit overige werkzaamheden op een lager bedrag moeten worden bepaald. Geen integrale proceskostenvergoeding, ook niet voor de bezwaarfase.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummers BK-21/01173 en BK-21/01174

in het geding tussen:

en

inzake het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 14 oktober 2021, nummers SGR 20/6392 en SGR 20/6470.

Procesverloop

1.1.

De Inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2017 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 7.084.406 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 266 (de navorderingsaanslag IB/PVV). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is € 208.225 belastingrente in rekening gebracht:

1.2.

De Inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2017 tevens een navorderingsaanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd naar het maximum bijdrage-inkomen van € 53.701 (de navorderingsaanslag Zvw). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is € 127 belastingrente in rekening gebracht.

1.3.

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 26 september 2020 de navorderingsaanslag IB/PVV verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 719.156 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 266, de belastingrentebeschikking verminderd tot € 20.662 en belanghebbende een vergoeding voor proceskosten in bezwaar toegekend van € 391,50.

1.4.

Bij uitspraak op bezwaar van 29 oktober 2020 heeft de Inspecteur de navorderingsaanslag Zvw gehandhaafd op het maximum bijdrage-inkomen alsmede de bijbehorende belastingrentebeschikking gehandhaafd.

1.5.

Op 25 november 2020 heeft de Inspecteur een dwangsombeschikking genomen in verband met het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift inzake de navorderingsaanslagen.

1.6.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar en tegen de dwangsombeschikking beroep bij de Rechtbank ingesteld. De griffier van de Rechtbank heeft driemaal een griffierecht geheven van € 48 (tweemaal voor de beroepen inzake de navorderingsaanslagen en eenmaal voor het beroep inzake de dwangsombeschikking).

De Rechtbank heeft als volgt beslist, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:

“- verklaart het beroep voor zover gericht tegen de dwangsombeschikking gegrond;

- vernietigt de dwangsombeschikking en bepaalt dat aan eiser een dwangsom wordt toegekend van € 1.442;

- verklaart de beroepen voor het overige ongegrond;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.870;

- draagt verweerder op het in de zaak met zaaknummer SGR 20/6470 betaalde griffierecht van € 48 aan eiser te vergoeden.”

1.7.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is van belanghebbende griffierecht geheven van eenmaal € 134. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Het Hof heeft op 6 oktober 2022 een nader stuk ontvangen van belanghebbende.

1.8.

De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 18 oktober 2022. Partijen zijn verschenen. Belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.

Belanghebbende drijft in 2017 onder de naam [A] een eenmanszaak. Volgens een uittreksel van de Kamer van Koophandel bestaan de activiteiten van de eenmanszaak uit het verrichten van onderhoudswerkzaamheden aan huizen en gebouwen alsmede personal training. Belanghebbende heeft een partner die op hetzelfde adres woont als belanghebbende en twee kinderen.

2.2.

Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2017 een belastbare winst uit onderneming aangegeven van € 11.906, een onttrekking voor privédoeleinden van € 21.148, een WOZ-waarde van de eigen woning van € 650.000 en hij heeft een bedrag van € 11.270 aan rente in aftrek gebracht in verband met een hypotheek op de eigen woning. De aanslagen IB/PVV 2017 en Zvw 2017 zijn opgelegd conform de ingediende aangiften.

2.3.

Verder blijkt uit informatie van de Kamer van Koophandel dat belanghebbende samen met [M] (M) bestuurder is van [B B.V.] . Deze vennootschap houdt zich volgens de gegevens van de Kamer van Koophandel bezig met de in- en verkoop van goederen.

2.4.

In september 2014 is de Landelijke Recherche onder de naam [naam onderzoek 1] een opsporingsonderzoek gestart naar grootschalige invoer/doorvoer en/of uitvoer van verdovende middelen (cocaïne en hasj) in georganiseerd verband en het witwassen van opbrengsten hieruit. In november 2015 is een observatiecamera geplaatst op de woonwagen van de verdachte van deze feiten, een zekere B (B), en vanaf januari 2016 is met behulp van een technisch hulpmiddel de vertrouwelijke communicatie in de woonkamer van deze woonwagen opgenomen en afgeluisterd. Bij het opsporingsonderzoek [naam onderzoek 1] is ook informatie over belanghebbende naar voren gekomen. Deze zogeheten restinformatie is opgenomen in een proces-verbaal (het proces-verbaal restinformatie).

2.5.

Een kopie van het proces-verbaal restinformatie behoort tot de gedingstukken en luidt - voor zover hier van belang - als volgt:

“[Belanghebbende] heeft tien (10) keer [B] in zijn woonwagen aan de [adres] bezocht. (…)

Op 6 januari 2016 (…) gaat het gesprek tussen [B] en [belanghebbende] onder andere over PGP telefoons.

(…)

Op 22 januari 2016 (…) gaat het gesprek tussen [B] en [belanghebbende] weer over PGP telefoons.

Op 1 februari 2016 (…) zijn in de woonwagen aanwezig [B], [belanghebbende] en [M]. (…) Begin gaat het gesprek over PGP’s, verschillende servers en wat ze ongeveer kosten en welke nou goed is. [B] is duidelijk de adviseur, hij vertelt welke pgp’s er zijn en welke netwerk de beste is. [Belanghebbende] en [M] zijn duidelijk geïnteresseerd en stellen vragen. (…) [Belanghebbende] zegt dat hij een systeem voor zijn eigen clubje wil hebben. (…) [Belanghebbende] geeft aan dat hij een systeem wil voor zevenhonderd (700). [Belanghebbende] vertelt dat er weer bedrijvigheid is, ook met vrachtwagens. Eerst moet er nog wat spullen gehaald worden en dat men dan hoort wanneer er een lading is. Dat zou eind volgende week zijn. Verder wordt er gesproken over het regelen van een loods. [Belanghebbende] vindt dat ze minder moeten betalen om de kosten te dekken. [M] doet een voorstel om vijf te doen. [Belanghebbende] stelt voor om het met z’n tweeën te doen.

(…)

Op 29 februari 2016 (…) vertelt [belanghebbende] over zijn handel in takken, hier wordt vermoedelijk over wiet/hennep gesproken, naar Engeland. [Belanghebbende] klaagt dat de prijzen laag zijn. De kiloprijs is nu 6000 pond maar [belanghebbende] zegt veel kosten te hebben zoals transportkosten, inpakkosten en kosten voor zijn pakhuis. [Belanghebbende] geeft aan 20% winst te maken wat hij weinig vindt, ook het risico dat hij erbij loopt.

(…)

[Belanghebbende] vertelt dat hij de takken (150 stuks) die hij uit Spanje heeft ontvangen, hier in Nederland heeft geprobeerd te verkopen. 42 stuks heeft hij verkocht. Hij heeft ook naar Engeland gestuurd. (…) Daar heeft [belanghebbende] ook 20% winst op gepakt. [Belanghebbende] vertelt dat hij transport van Spanje naar Nederland heeft. Hij wil er een rug aan verdienen, maar krijgt nu maar 800. Een transport van Spanje naar Nederland en daarna nog eens naar Engeland zou hem 1.800, - euro opleveren per kilo.

(…)

[Belanghebbende] klaagt dat de € 500 biljetten er uit gaan, wat een groot probleem is. Want hij had net alles netjes weggezet. [Belanghebbende] zegt dat hij gewoon Zwitserse Franken gaat kopen. (…)

Op het laatst werd er gesproken over de kosten van verschillende PGP’s. (…)

De gesprekken die tussen [belanghebbende] en [B] op 7 maart (…), 9 maart (…) en 15 maart (…) zijn gevoerd, gingen voornamelijk over PGP. [B] is hier de adviseur en legt uit hoe je de telefoons kan installeren, welke servers te gebruiken. [Belanghebbende] klaagt over de problemen die zich voordeden als de PGP niet werkte en de kosten hiervan.

Op 31 maart 2016 (…) spreken [belanghebbende] en [B] vermoedelijk over verdovende middelen. Het gaat over inkoop, transport en de Engelse prijs.

(…)”

2.6.

In het proces-verbaal restinformatie wordt verder vermeld dat er op 19 april 2016 in het kader van het opsporingsonderzoek [naam onderzoek 1] doorzoekingen hebben plaatsgevonden in de woning van belanghebbende en zijn partner en bij [C] . In de woning van belanghebbende en zijn partner wordt een bedrag van in totaal € 6.750 (één keer € 1.750 en één keer € 5.000) aan contanten en een hoeveelheid MDMA in beslag genomen.

2.7.

Tot de stukken van het geding behoren voorts de hierna genoemde vier processen-verbaal van het Team Criminele Inlichtingen (TCI) van de landelijke politie:

- In een proces-verbaal van 6 februari 2017 wordt vermeld dat bij het TCI in mei 2016 via één informant de volgende informatie is binnengekomen:

“[Belanghebbende] is betrokken bij de cocaïne- en hennephandel waarvoor [B] in Spanje is aangehouden. [Belanghebbende] investeert geld in transporten met verdovende middelen.”

- In een ander proces-verbaal van 6 februari 2017 wordt vermeld dat bij het TCI in december 2016 via één informant de volgende informatie is binnengekomen:

“[Belanghebbende] rijdt af en toe naar een loods in het Westland. De loods ligt vol met cocaïne. [Belanghebbende] rijdt omdat hij het minste opvalt.”

- In nog een proces-verbaal van 6 februari 2017 wordt vermeld dat bij het TCI in augustus 2016 via één informant de volgende informatie is binnengekomen:

“[naam] werkt samen met [B] en [belanghebbende]. Zij zitten samen in de cocaïnehandel.”

- In een proces-verbaal van 31 mei 2017 wordt vermeld dat bij het TCI in maart 2017 via één informant de volgende informatie is binnengekomen:

“[Belanghebbende] heeft meerdere politiecontacten die hij geld betaald voor politie-informatie. Wat voor informatie er wordt verstrekt is niet bekend.”

2.8.

In juli 2017 is, naar aanleiding van de restinformatie uit opsporingsonderzoek [naam onderzoek 1] en de bovenvermelde informatie van het TCI, een strafrechtelijk onderzoek gestart onder de naam [naam onderzoek 2] . In dit onderzoek zijn drie personen als verdachte aangemerkt, onder wie belanghebbende en M. Alle drie worden verdacht van het overtreden van artikel 2 en 3 in verband met artikel 10 en 11 van de Opiumwet en artikel 420bis van het Wetboek van strafrecht.

2.9.

Op 9 november 2017 heeft de politie een inval gedaan in een loods in [woonplaats] . In deze loods is toen 615 kg cocaïne aangetroffen. Ten tijde van de inval waren de twee medeverdachten in de loods aanwezig. Zij zijn gearresteerd. Belanghebbende is op 10 november 2017 in zijn woning gearresteerd op verdenking van betrokkenheid bij de aangetroffen partij cocaïne. Bij de doorzoeking van zijn woning zijn aantekeningen/notities aangetroffen waarop met de hand namen en hoeveelheden waren opgeschreven. Die namen komen overeen met de namen op de pakketten met cocaïne die in de loods zijn aangetroffen en de hoeveelheden komen ook overeen met de hoeveelheid pakketten cocaïne die in de loods zijn aangetroffen. In de loods zijn vergelijkbare aantekeningen/notities aangetroffen. In de woning van belanghebbende is verder een contant geldbedrag aangetroffen van € 1.300.

2.10.

Belanghebbende is als verdachte drie keer verhoord. Bij alle verhoren heeft belanghebbende zich beroepen op zijn zwijgrecht.

2.11.

De strafkamer van de Rechtbank heeft bij vonnis van 2 oktober 2018, bewezen geacht dat belanghebbende in vereniging met M opzettelijk 615 kg cocaïne voorhanden heeft gehad en hem veroordeeld tot 48 maanden gevangenisstraf. M is veroordeeld tot 42 maanden gevangenisstraf. In het vonnis van de Rechtbank is voor zover van belang vermeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als ‘verdachte’:

“In het proces-verbaal van verdenking van 11 juli 2017[2] heeft verbalisant [naam] gesteld dat de verdenking bestaat dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de handel in verdovende middelen en aan witwassen. Daaraan heeft hij ten grondslag gelegd drie TCI meldingen die zijn neergelegd in processen-verbaal van 6 februari 2017, die inhouden:

- [Belanghebbende] is betrokken bij de cocaïne- en hennephandel waarvoor [B] in Spanje is aangehouden. [Belanghebbende] investeert geld in transporten met verdovende middelen.

[Belanghebbende] rijdt af en toe naar een loods in het Westland. De loods ligt vol met cocaïne. [Belanghebbende] rijdt omdat hij het minste opvalt.

[naam] werkt samen met [B] en [belanghebbende].

Zij zitten samen in de cocaïnehandel.

Daarnaast heeft restinformatie uit het onderzoek [naam onderzoek 1] aan de verdenking ten grondslag gelegen.[3] In het proces-verbaal van verdenking is daarover onder meer het volgende opgenomen.

Op 6 januari, 22 januari, 1 februari, 7 maart, 9 maart en 15 maart 2016 vinden gesprekken plaats tussen [belanghebbende] en [B], onder meer over PGP-telefoons. [Belanghebbende] wil een PGP-systeem voor zijn eigen clubje en [B] adviseert [belanghebbende] hierin. Op 29 februari 2016 vertelt [belanghebbende] aan [B] over zijn handel in takken naar Engeland. Tevens vertelt [belanghebbende] over 150 takken die hij uit Spanje heeft ontvangen, en in Nederland en Engeland weer heeft verkocht. [Belanghebbende] vertelt dat zijn "broer" een kweekteam in Spanje heeft en zegt dat stekken vanuit Nederland daar neergezet moeten worden. [Belanghebbende] klaagt erover dat de E 500,- biljetten er uit gaan en dat dit een groot probleem is. [Belanghebbende] zegt dat hij gewoon Zwitserse Franken gaat kopen.

Bewijsoverwegingen

De rechtbank leidt uit voorgaande bewijsmiddelen het volgende af. Op 9 november 2017 werden in de loods aan de [adres], die door [Z] werd gehuurd, 615 pakketten aangetroffen met verschillende etiketten. Van elk soort etiket is een pakket nader onderzocht. Elk pakket woog precies 1.000 gram en alle monsters gaven als uitslag dat het cocaïne betrof. De overige pakketten zijn opengesneden en optisch onderzocht en zagen er hetzelfde uit. Er is op verschillende blokken een kleurenreactietest uitgevoerd die de indicatie cocaïne aangaf. De partij cocaïne is ter vernietiging aangeboden en toen gewogen. Inclusief verpakkingsmateriaal bedroeg het gewicht toen 640,6 kilogram. Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat in de loods 615 kilogram cocaïne is aangetroffen.

Toen de cocaïne werd aangetroffen, waren [M] en [Z] daar aanwezig. Het DNA van [M] is aangetroffen op de handvatten en de rits van een Bigshopper waarin vijf kilogram cocaïne is aangetroffen. Op de pakketten cocaïne en de dozen waarin deze waren verpakt is geen DNA aangetroffen. In een tas in het kantoor waar [M] en [Z] zijn aangetroffen zijn (latex) handschoenen aangetroffen met daarop het DNA van [M]. Op enig moment is [M] alleen in de door [Z] eerder afgesloten loods geweest en is toen naar buiten gegaan, kennelijk met gebruikmaking van de sleutelbos die in de loods is aangetroffen. Aan deze sleutelbos zaten sleutels die toegang geven tot de ruimtes waarin de cocaïne was opgeslagen. Ook [Z] en [belanghebbende] beschikten over dergelijke sleutels. Zowel op 8 en 9 november hebben [belanghebbende] en [M] veel contact met elkaar. Zo hebben zij op 8 november 2017 tweemaal langdurig een afspraak met een derde in twee verschillende eetgelegenheden. Tussen deze twee afspraken door rijdt [M] naar de loods. Kort nadat hij bij de loods wegrijdt, appt hij [Z] dat [Z] binnen het uur iets uit de loods naar buiten moet zetten. Diezelfde dag wordt er een kleine vrachtwagen met gesloten laadbak waargenomen die de loods inrijdt. Dat op de camerabeelden van een naburig pand niet te zien is dat een dergelijk voertuig voorbijkomt, zoals door de verdediging aangevoerd, is niet concludent. Zoals de rechtbank heeft kunnen waarnemen op internet via het vrij toegankelijke Google Maps, is de loods met een auto (de rechtbank neemt daarom aan: over de weg) ook te bereiken zonder genoemd naburig pand te passeren, te weten vanaf de andere zijde van de [adres]. Vervolgens verblijven [M] en [belanghebbende] de gehele nacht in de loods, evenals een groot gedeelte van de volgende dag. De verklaring die [belanghebbende] ter terechtzitting heeft afgelegd, dat hij de nacht daar waarschijnlijk niet heeft doorgebracht maar is opgehaald door een vriend, is op geen enkele wijze onderbouwd en verklaart bovendien niet de waarneming van het observatieteam dat zijn Audi om 9.30 uur bij de loods wegrijdt. Wanneer en op welke wijze hij zou zijn teruggekeerd naar de loods in de ochtend van 9 november 2017 kan hij niet verklaren. Deze ter terechtzitting gegeven verklaring van de verdachte volgt de rechtbank dan ook niet.

[M] blijft op 9 november 2017 in de loods totdat hij daar wordt aangehouden. [Belanghebbende] is in de tussentijd naar huis gegaan.

Bij [belanghebbende] thuis is op een dressoir in de woonkamer een notitie aangetroffen met daarop, aan de hand van eerdergenoemde logo's/merknamen en aantallen, de precieze inhoud en de verdeling van de blokken cocaïne die is aangetroffen in de dozen. Uit de omstandigheid dat ook nog een doordrukschrift van deze notitie aanwezig was op de blocnote die is aangetroffen in de loods, leidt de rechtbank af dat deze zeer recent en waarschijnlijk als laatste notitie was geschreven. De verklaring dat [belanghebbende] niets met die notitie te maken heeft en deze notitie wellicht per ongeluk tussen andere spullen heeft gezeten die hij vanuit de loods heeft meegenomen, acht de rechtbank niet aannemelijk. [M] en [belanghebbende] kennen elkaar al langer en lijken samen zaken te doen met derden. [Belanghebbende] heeft ontkend iets met de aangetroffen cocaïne te maken te hebben. Hij was er niet van op de hoogte dat er cocaïne aanwezig was in de loods. Ter terechtzitting heeft hij een verklaring voorgelezen. De vragen van de rechtbank naar aanleiding van deze verklaring heeft verdachte niet willen beantwoorden noch heeft hij nadere informatie willen verstrekken waardoor zijn verklaring (gedeeltelijk) zou kunnen worden geverifieerd. [Belanghebbende] heeft zich voorts op zijn zwijgrecht beroepen.

De rechtbank is van oordeel dat voornoemde omstandigheden in samenhang bezien vragen om een nadere verklaring en een uitleg van verdachte. Dit zijn immers omstandigheden die in samenhang redengevend worden geacht voor het bewijs. Dat verdachte desondanks ervoor kiest te zwijgen kan naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad meewegen voor het bewijs.

De rechtbank acht op grond van de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen en het ontbreken van een redelijke, redengevendheid ontzenuwende verklaring van verdachte, bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met [M] opzettelijk cocaïne aanwezig heeft gehad op 8 november 2017 tot en met 9 november 2017 te [adres].

(…)

[2] Persoonsdossier [belanghebbende], proces-verbaal van verdenking, p. 9 e.v.

[3] Proces-verbaal van restinformatie, persoonsdossier [belanghebbende], p. 15 e.v.

(…)”

Het vonnis van de Rechtbank staat onherroepelijk vast.

2.12.

Op verzoek van de Officier van Justitie heeft een inspecteur van de Dienst Regionale Recherche, Eenheid Den Haag een onderzoek ingesteld naar het wederrechtelijk verkregen voordeel van belanghebbende en zijn partner. De partner is in dit onderzoek betrokken omdat zij samen met belanghebbende een economische eenheid vormt. De uitkomsten daarvan zijn vastgelegd in het proces-verbaal van bevindingen berekening wederrechtelijk verkregen voordeel. De onderzoeksperiode is vastgesteld van 1 januari 2015 tot en met 10 november 2017. In dat onderzoek zijn de bankrekeningen van belanghebbende, de partner en de gezamenlijke bankrekening geanalyseerd. Vervolgens is via een eenvoudige kasopstelling het wederrechtelijk verkregen voordeel berekend op € 7.097.016,05. Daarbij is aangenomen dat belanghebbende op 1 januari 2015 niet over contant geld beschikte. Ook is aangenomen dat belanghebbende geen legale contante inkomsten heeft genoten. Bij verschillende doorzoekingen van belanghebbendes woning is contant geld tot een totaalbedrag van € 8.050 in beslag genomen en daarom is het eindsaldo contant geld vastgesteld op € 8.050. Aldus komen de totale contante ontvangsten en bankopnamen op een bedrag van € 8.050. De contante uitgaven zijn vastgesteld op € 7.081.493. Dit bedrag bestaat uit € 8.993 aan contante uitgaven via GWK Travelex en € 7.072.500 aan uitgaven voor de inkoop van 615 kilogram cocaïne (€ 23.000 x 615 kilogram aan inkoopkosten, waarvan de helft is toegerekend aan belanghebbende). Met betrekking tot de berekening van de inkoopkosten van de cocaïne luidt het proces-verbaal als volgt:

“(…)

b. Inkoop 615 kilogram cocaïne

Investering in 615 kg cocaïne

Uit onderzoek is gebleken dat [belanghebbende] en [M] 615 kg cocaïne in bezit hebben gehad. (…)

Voor het vaststellen van de gemaakte contante uitgaven wordt aangenomen dat hetgeen door [belanghebbende] en [M] is geïnvesteerd in de aanschaf van de 615kg cocaïne eerst verdiend moet zijn met inkomsten uit eerdere handelspartij(en), dan wel met andere criminele activiteiten. (…) Bij een dergelijke wijze van berekening is geen plaats voor aftrek van concrete kosten.

(…)

Het is niet aannemelijk dat de 615kg cocaïne nog niet is betaald.

(…)

Aankoopprijs

In het strafrechtelijk onderzoek hebben zowel [belanghebbende] als zijn medepleger [M] zich bij alle verhoren beroepen op hun zwijgrecht. Ten opzichte van de aankoopprijs van de cocaïne hebben zij dus beide niets verklaard tijdens de verhoren.

(…)

Op camerabeelden die gemaakt zijn door de observatiecamera is te zien dat zowel [belanghebbende] als [M] verschillende keren de woonwagen van [B] bezocht. Ook werd (…) beschreven dat [M] op 30 maart 2016 een gesprek voert met [B] waarbij [M] aangeeft dat hij weinig verkoopt. In dat gesprek noemt [M] vervolgens de getallen vijfentwintig (25), zesentwintig (26) en een inkoop van drieëntwintig (23). Vermoedelijk gaat het hier om bedragen van € 25.000, € 26.000 en € 23.000. Vermoedelijk benoemt [belanghebbende] hier een inkoopprijs van verdovende middelen van € 23.000, -.

In het onderzoek zijn verder geen andere aanwijzingen naar voren gekomen met betrekking tot de inkoopprijs van de 615 kilogram cocaïne.

Gelet op de grote hoeveelheid aangetroffen cocaïne is het aannemelijk dat er hier sprake is van zogeheten groothandel, dan wel tussenhandel. 615 kilogram is immers geen gebruikershoeveelheid. In een arrest van de Hoge Raad wordt vermeld dat de gemiddelde groothandelsprijs in Nederland € 23.000, - per kilogram cocaïne bedraagt.

Daarnaast blijkt ook uit gegevens van de Landelijke Eenheid van de Politie dat 1 kilogram cocaïne in de tussenhandel gemiddeld € 23.000, - kost.

Op basis van bovenstaande bevindingen is het aannemelijk dat de aankoopprijs van cocaïne

€ 23.000, - per kilogram bedraagt. (…)

De inkoop van de 615 kilogram cocaïne komt neer op een bedrag van:

615 kilogram cocaïne x € 23.000, - = € 14.145.000, -

Pondspondsgewijze verdeling

(…) Over de rolverdeling tussen de betrokkenen [belanghebbende] en [M] is tot op heden geen zicht verkregen. Zowel [belanghebbende] als [M] hebben hier niets over verklaard in hun verhoren. Beide hebben zich beroepen op hun zwijgrecht. Het bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel kan derhalve pondspondsgewijs over de twee betrokkenen worden verdeeld.

Rekening houdend met de pondspondsgewijze verdeling komt de inkoop van de 615 kilogram cocaïne voor [belanghebbende] neer op een bedrag van:

€ 14.145.000, - / 2 = € 7.072.500, -

(…)”

2.13.

De rechter-commissaris heeft op 8 december 2017 machtigingen afgegeven tot het leggen en handhaven van conservatoir beslag ten laste van belanghebbende tot een totaalbedrag van € 12.519.666. Er is vervolgens conservatoir beslag gelegd op de volgende vermogenscomponenten:

Nr.

Omschrijving

Waarde

1

Rolex horloge

€ 14.000

2

Audi A6 Avant

€ 25.000

3

Contant geld

€ 1.300

4

Tegoed bankrekening belanghebbende

€ 26,15

5

Tegoed bankrekening belanghebbende

€ 2.848,32

6

Tegoed gezamenlijke bankrekening

€ 110,44

7

Woning

€ 650.000

8

Contant geld

€ 1.750

9

Contant geld

€ 5.000

10

Rolex horloge

€ 3.500

11

Audemars Piquet horloge

€ 5.000

12

Cartier armband

€ 750

13

Cartier armband

€ 750

14

Cartier horloge

€ 1.000

Totaal geschatte waarde

€ 711.034,91

2.14.

De ontnemingszaak is uiteindelijk niet doorgezet.

2.15.

De gegevens uit het strafrechtelijk onderzoek [naam onderzoek 2] , zijn ter inzage gegeven aan de Inspecteur. Hiervoor is schriftelijke toestemming verleend door de Officier van Justitie. De Inspecteur heeft zich op grond van deze gegevens op het standpunt gesteld dat belanghebbende in 2017 meer inkomsten moet hebben genoten dan hij heeft aangegeven. Hij heeft daarom de onderhavige navorderingsaanslagen aan belanghebbende opgelegd waarbij het belastbaar inkomen uit werk en woning en bijdrage-inkomen zijn verhoogd met € 7.072.500.

2.16.1.

Bij uitspraak op bezwaar is de correctie inzake het resultaat uit overige werkzaamheden met 90% verminderd tot € 707.250:

Inkoopwaarde aangetroffen cocaïne is 615 kg x € 23.000 (inkoopprijs) = € 14.145.000

aandeel belanghebbende is 50% van € 14.145.000 = € 7.072.500

correctie is 10% van € 7.072.500 = € 707.250.

2.16.2.

De navorderingsaanslag IB/PVV is bij de uitspraak op bezwaar als volgt verminderd:

Aangegeven box 1 inkomen volgens de aangifte € 11.906

correctie inzake resultaat uit overige werkzaamheden na bezwaarfase € 707.250

gewijzigd belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1) € 719.156.

2.16.3.

De navorderingsaanslag Zvw is gehandhaafd omdat de vermindering van het resultaat uit overige werkzaamheden niet heeft geleid tot een vermindering van het maximum bijdrage-inkomen van € 53.701.

2.17.

Bij beschikking van 25 november 2020 heeft de Inspecteur aan belanghebbende een dwangsom van € 847 toegekend wegens niet tijdig beslissen op het bezwaar tegen de navorderingsaanslag Zvw. Belanghebbende heeft daartegen bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft geen uitspraak gedaan op dat bezwaar. De Rechtbank heeft het beroep tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw mede gericht geacht tegen de dwangsombeschikking en een dwangsom toegekend van € 1.442. Tegen deze beslissing is geen hoger beroep ingesteld.

Oordeel van de Rechtbank

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten

Beslissing