Gerechtshof Den Haag, 26-04-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:1030, BK-22/00476
Gerechtshof Den Haag, 26-04-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:1030, BK-22/00476
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 26 april 2023
- Datum publicatie
- 4 juli 2023
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2022:2771, Bekrachtiging/bevestiging
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:1236
- Zaaknummer
- BK-22/00476
- Relevante informatie
- Art. 8 AWR, Art. 11 AWR, Art. 27e AWR, Art. 67a AWR
Inhoudsindicatie
Ambtshalve aanslag vennootschapsbelasting. Omkering en verzwaring van de bewijslast wegens het niet doen van de vereiste aangifte. Redelijke schatting. Verzuimboete is passend en geboden.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-22/00476
in het geding tussen:
N.V. [X] te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: […] )
en
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 22 maart 2022, nummer SGR 21/745.
Procesverloop
De Inspecteur heeft aan belanghebbende ambtshalve een aanslag vennootschapsbelasting 2018 gedagtekend 12 september 2020 (de aanslag) opgelegd, berekend naar een belastbare winst van € 1.000. Tevens is bij gelijktijdig genomen beschikking een verlies uit andere jaren verrekend van € 1.000 en is een verzuimboete van € 2.639 (de verzuimboete) opgelegd.
De Inspecteur heeft het door belanghebbende gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake hiervan is een griffierecht geheven van € 360. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit hoger beroep is een griffierecht geheven van € 548. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 15 maart 2023. Partijen zijn verschenen. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota overgelegd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
Bij brief met dagtekening 1 maart 2019 is belanghebbende uitgenodigd tot het doen van aangifte vennootschapsbelasting voor het boekjaar 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018 (de aangifte). In de uitnodiging is vermeld dat de aangifte vóór 1 juni 2019 bij de Belastingdienst binnen moet zijn.
Na verleend uitstel tot 1 november 2019, is aan belanghebbende met dagtekening 22 november 2019 een herinnering tot het doen van de aangifte gestuurd.
Met dagtekening 8 januari 2020 heeft de Inspecteur belanghebbende een aanmaning gestuurd. In de aanmaning is vermeld dat de aangifte uiterlijk op 22 januari 2020 moet zijn ingediend en dat bij het uitblijven van een aangifte het belastbare bedrag zal worden geschat en een boete kan worden opgelegd van minimaal € 2.639 tot maximaal € 5.278.
Met dagtekening 12 september 2020 is de aanslag ambtshalve vastgesteld. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is de verzuimboete opgelegd.
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
“10. Op grond van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient de uitspraak op bezwaar te zijn gedaan door een bestuursorgaan. In het onderhavige geval is de inspecteur van de Belastingdienst bevoegd besluiten te nemen, daaronder begrepen het doen van uitspraak op bezwaar. De uitspraak op bezwaar is bij afwezigheid van [A] door [B] ondertekend. De uitspraak op bezwaar is dan ook gedaan door een daartoe bevoegde persoon. Het ondertekenen van de uitspraak door [B] , bij afwezigheid van [A] , doet aan het voorgaande niet af. Daarbij heeft verweerder ter zitting tevens toegelicht dat [B] zelfstandig bevoegd is om besluiten te nemen.
11. De rechtbank stelt vervolgens vast dat, nu eiseres ondanks daartoe te zijn uitgenodigd, herinnerd en aangemaand voor het jaar 2018 geen aangifte heeft gedaan, verweerder terecht stelt dat op grond van artikel 27e Awr sprake is van de zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast. Dat betekent dat eiseres overtuigend aan moet tonen dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar – en daarmee in feite de vastgestelde belastbare winst – onjuist is. Wel geldt daarbij nog de eis dat de door verweerder vastgestelde belastbare winst ten minste dient te berusten op een redelijke schatting. Daarbij geldt verder dat verweerder op grond van artikel 11, tweede lid, van de Awr de mogelijkheid heeft om ambtshalve een aanslag op te leggen.
12. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een hiervoor bedoelde redelijke schatting. Een geringe winst van € 1.000 acht de rechtbank namelijk een meer dan redelijke schatting. Hierbij acht de rechtbank van belang dat eiseres sinds 2015 geen financiële stukken meer bij de Kamer van Koophandel heeft gedeponeerd en er ook anderszins geen financiële gegevens van eiseres beschikbaar zijn waaruit kan worden afgeleid dat de winst toch lager is. Ook overigens heeft eiseres niets overgelegd op grond waarvan dit kan worden geconcludeerd. Onder die omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank het schattenderwijs vaststellen van de winst op € 1.000, redelijk. Eiseres heeft verder ook niet doen blijken dat de aldus vastgestelde belastbare winst te hoog is. De enkele stelling dat dit zo is en dat in werkelijkheid sprake is van een verlies, is daartoe, zonder nadere stukken, niet voldoende.
13. Ingevolge artikel 67a, eerste lid, van de Awr kan aan de belastingplichtige die de aangifte voor een aanslagbelasting niet of niet tijdig heeft gedaan een verzuimboete van ten hoogste € 5.278 worden opgelegd. Het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB) bevat voor de inspecteur beleidsregels voor het opleggen van bestuurlijke boeten. In paragraaf 21, derde lid, van het BBBB is bepaald dat verweerder ter zake van een aangifteverzuim bij de vennootschapsbelasting een verzuimboete van 50% van het wettelijk maximum oplegt, zijnde € 2.639. Alleen bij een pleitbaar standpunt of afwezigheid van alle schuld (avas) dient oplegging van een boete achterwege te blijven. Van avas is sprake als eiseres stelt en bij betwisting aannemelijk maakt dat zij alle in de gegeven omstandigheden van haar in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat het verzuim niet zou worden begaan.
14. Niet in geschil is dat eiseres de aangifte niet tijdig heeft gedaan. De rechtbank is daarom van oordeel dat de verzuimboete als zodanig terecht is opgelegd. De slechte gezondheid en hoge leeftijd van de gemachtigde van eiseres is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om van afwezigheid van alle schuld te kunnen spreken. De rechtbank overweegt dat het hier gaat om een naamloze vennootschap. Als de vennootschap iemand machtigt om namens haar te handelen die hiertoe niet in staat is, komt dit voor rekening en risico van eiseres. Het had op de weg van eiseres gelegen om voorzorgsmaatregelen te treffen om zo te voorkomen dat de aangifte te laat zou worden ingediend. Ook van andere verzachtende omstandigheden als bedoeld in artikel 7 van het BBBB is hier volgens de rechtbank geen sprake. Het door de gemachtigde van eiseres ter zitting aangevoerde punt dat zijn financiële situatie zeer slecht zou zijn en de boete daarom gematigd zou moeten worden, doet aan het voorgaande niet af. Het gaat in deze zaak om de situatie van de naamloze vennootschap en niet om de financiële situatie van de gemachtigde. Gezien het feit dat eiseres ook in de twee voorafgaande jaren de verplichte aangiften niet heeft gedaan en ook voor het belastingjaar 2019 reeds in verzuim is, in samenhang met het voorgaande, acht de rechtbank de boete passend en geboden.
15. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”