Gerechtshof Den Haag, 25-05-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:1057, BK-22/00854
Gerechtshof Den Haag, 25-05-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:1057, BK-22/00854
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 25 mei 2023
- Datum publicatie
- 10 juli 2023
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2024:1438
- Zaaknummer
- BK-22/00854
- Relevante informatie
- Art. 6:5 Awb, Art. 6:6 Awb
Inhoudsindicatie
De Inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk verklaard. Geen schending van het vertrouwensbeginsel.
Uitspraak
Team Belastingrecht
enkelvoudige kamer
nummer BK-22/00854
in het geding tussen:
(gemachtigde: J.L.M. Reijnen)
en
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 19 juli 2022, nummer SGR 21/4178.
Procesverloop
Belanghebbende is voor het jaar 2017 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.520 (de aanslag). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is € 13 aan belastingrente in rekening gebracht.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het tegen de aanslag gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake hiervan is een griffierecht geheven van € 49. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Ter zake hiervan is een griffierecht geheven van € 136. De Inspecteur heeft met dagtekening 30 december 2022, door het Hof ontvangen op 3 januari 2023, een nader stuk, aangeduid als verweerschrift, ingediend.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 4 mei 2023. De Inspecteur is verschenen. Namens belanghebbende is niemand verschenen. Belanghebbende is bij brief van 27 januari 2023, aangetekend verzonden aan het adres [postadres] , onder vermelding van plaats, datum en tijdstip uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Blijkens informatie van PostNL is deze brief op 31 januari 2023 uitgereikt. Er is voor ontvangst getekend. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
De Inspecteur heeft met dagtekening 22 september 2020 de aanslag conform de door belanghebbende ingediende aangifte opgelegd. Belanghebbende heeft bij brief van 3 november 2020 bezwaar gemaakt tegen de aanslag. Het bezwaarschrift luidt als volgt:
“WelEdelgestrenge Heer / Vrouwe,
Hierbij teken ik pro forma bezwaar aan tegen de aanslag IB/PVV met
bovengenoemd aanslagnummer dd. 22 september 11. (Bijlage 1).
Ik verzoek U tevens uitstel van betaling te verlenen.
Indien de inhoudelijke beantwoording van deze brief langer dan veertien kalenderdagen op zich laat wachten verzoek ik U een kennisgeving van ontvangst aan genoemd adres te doen toekomen.”
De Inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 9 november 2020 erop gewezen dat het bezwaarschrift niet in behandeling kan worden genomen, omdat het niet gemotiveerd is. De Inspecteur heeft belanghebbende daarbij in de gelegenheid gesteld het bezwaarschrift vóór 7 december 2020 te motiveren.
Bij brief van 11 december 2020 heeft de Inspecteur belanghebbende nogmaals in de gelegenheid gesteld om het bezwaarschrift te motiveren. In deze brief is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“(...) Ik stel u nog eenmaal in de gelegenheid mij vóór 28 december 2020 alsnog de motivering (aangifte) toe te zenden.
Nadat ik uw volledige motivering en/of aangifte heb ontvangen, zal uw bezwaarschrift verder in behandeling worden genomen.
Als ik vóór de hierboven genoemde datum de gevraagde informatie niet heb ontvangen, zal ik het bezwaarschrift op grond van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht niet-ontvankelijk verklaren. In dat geval wordt van horen afgezien.”
Belanghebbende heeft bij brief van 7 december 2020, door de Inspecteur ontvangen op 10 december 2020, verzocht om uitstel tot en met 1 februari 2021 voor het motiveren van het bezwaarschrift.
Bij brief van 5 februari 2021 heeft de Inspecteur belanghebbende verzocht om telefonisch contact op te nemen. In deze brief is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“Op het herhaalde verzoek van 11 december 2020 is (nog) geen motivering of uw aangifte ontvangen. Naar aanleiding hiervan verzoek ik u vóór 15 februari 2021 telefonisch contact met mij op te nemen.
Als ik vóór de hierboven genoemde datum niets van u heb vernomen, zal ik het bezwaarschrift op grond van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht niet-ontvankelijk verklaren. In dat geval wordt van het horen afgezien. Tevens komt de uitstel van betaling te vervallen.”
Op 16 februari 2021 heeft belanghebbende telefonisch contact opgenomen met de Inspecteur. Naar aanleiding van dat gesprek heeft de Inspecteur de termijn voor het indienen van de motivering van het bezwaarschrift verlengd tot 1 mei 2021.
Belanghebbende heeft voor 1 mei 2021 geen motivering van het bezwaarschrift ingediend.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 7 mei 2021 het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard.
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
“7. Iemand die bezwaar maakt, moet in het bezwaarschrift de gronden van het bezwaar vermelden. Dit staat in artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb. Dat houdt in: toelichten op welke specifieke punten hij of zij het niet eens is met het bestreden besluit. Als dat niet gebeurt, kan verweerder - na een herstelmogelijkheid - het bezwaar op grond van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk verklaren.
8. Vaststaat dat eiseres geen gronden heeft vermeld in het pro-forma bezwaarschrift. Eveneens staat vast dat eiseres deze gronden ook niet heeft ingediend binnen de daartoe door verweerder gestelde termijn.
9. De rechtbank is van oordeel dat wat eiseres heeft aangevoerd, niet maakt dat zij in de onmogelijkheid verkeerde tijdig de gronden van bezwaar in te dienen. Eiseres heeft als reden voor het verzuim aangevoerd dat zij voor de motivering van het bezwaarschrift informatie nodig had die zij bij een publieksbalie wilde opvragen, maar dat dit niet mogelijk was omdat door de COVID19-crisis de publieksbalies gesloten waren. Eiseres heeft in bezwaar noch beroep toegelicht welke informatie zij wilde opvragen en waarom deze informatie nodig was voor de motivering van haar bezwaar. Daarbij komt dat verweerder onweersproken heeft gesteld dat informatie van de Belastingdienst ook telefonisch opgevraagd kan worden. Ook de ter zitting ingenomen stelling van eiseres dat zij door de gedragslijn van verweerder de verwachting had dat zij opnieuw uitstel zou krijgen en dat zij geen waarschuwing heeft gehad dat haar bezwaren niet ontvankelijk zullen worden verklaard, kan haar niet baten. Eiseres en haar professionele gemachtigde hebben een eigen verantwoordelijkheid om termijnen in de gaten te houden en dat eiseres bovendien tot het laatste moment heeft gewacht met het vragen van een nader uitstel, komt voor haar risico. Daarnaast heeft verweerder eiseres in de brieven van 9 september 2020 en 23 september 2020 er reeds op gewezen dat bij het niet indienen van de gronden de bezwaren niet-ontvankelijk zullen worden verklaard. Dat, zoals eiseres stelt, een andere procedure tussen een cliënt van eiseres haar gemachtigde en verweerder van invloed is geweest op deze bezwaarprocedure, blijkt nergens uit. Verweerder heeft de bezwaren aldus terecht niet-ontvankelijk verklaard.
10. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”
Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen
In geschil is of de Inspecteur het bezwaarschrift van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak op bezwaar en tot terugwijzing van de zaak naar de Inspecteur.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.