Home

Gerechtshof Den Haag, 25-05-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:1058, BK-22/00855 en BK-22/00856

Gerechtshof Den Haag, 25-05-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:1058, BK-22/00855 en BK-22/00856

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
25 mei 2023
Datum publicatie
10 juli 2023
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2023:1058
Zaaknummer
BK-22/00855 en BK-22/00856
Relevante informatie
Art. 6:5 Awb, Art. 6:6 Awb

Inhoudsindicatie

De Inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk verklaard. Geen schending van het vertrouwensbeginsel.

Uitspraak

Team Belastingrecht

enkelvoudige kamer

nummers BK-22/00855 en BK-22/00856

in het geding tussen:

(gemachtigde: J.L.M. Reijnen)

en

(vertegenwoordiger: […] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 19 juli 2022, nummers SGR 21/4180 en SGR 21/4181.

Procesverloop

2017

1.1.1.

Belanghebbende is voor het jaar 2017 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 7.757 (de aanslag 2017).

1.1.2.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het tegen de aanslag 2017 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

2018

1.2.1.

Belanghebbende is voor het jaar 2018 een aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.772 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.155 (de aanslag 2018).

1.2.2.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het tegen de aanslag 2018 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Beide jaren

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake hiervan is een griffierecht geheven van € 49. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Ter zake hiervan is een griffierecht geheven van € 136. De Inspecteur heeft met dagtekening 30 december 2022, door het Hof ontvangen op 3 januari 2023, een nader stuk, aangeduid als verweerschrift, ingediend.

1.5.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 4 mei 2023. De Inspecteur is verschenen. Namens belanghebbende is niemand verschenen. Belanghebbende is bij brief van 27 januari 2023, aangetekend verzonden aan het adres [postadres] , onder vermelding van plaats, datum en tijdstip uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Blijkens informatie van PostNL is deze brief op 31 januari 2023 uitgereikt. Er is voor ontvangst getekend. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.

De Inspecteur heeft de aanslagen 2017 en 2018 conform de door belanghebbende ingediende aangiften opgelegd. Belanghebbende heeft bij brieven van 31 juli 2020 (2017) respectievelijk 6 augustus 2020 (2018) bezwaar gemaakt tegen de aanslagen. De respectieve bezwaarschriften luiden als volgt:

“Weledelgestrenge Heer/Vrouwe,

Hierbij teken ik namens cliënt pro forma bezwaar aan tegen de aanslag

H76 dd. 19 juni 11.. (Bijlage 1).

Een machtiging is bijgesloten (Bijlage 2).

Indien de inhoudelijke beantwoording van deze brief langer dan veertien kalenderdagen op zich laat wachten verzoek ik U een kennisgeving van ontvangst aan genoemd adres te doen toekomen.”

“Weledelgestrenge Heer/Vrouwe,

Hierbij teken ik namens cliënt pro forma bezwaar aan tegen de aanslag

H86 dd. 25 juni 11.. (Bijlage 1).

Een machtiging is bijgesloten (Bijlage 2).

Indien de inhoudelijke beantwoording van deze brief langer dan veertien kalenderdagen op zich laat wachten verzoek ik U een kennisgeving van ontvangst aan genoemd adres te doen toekomen.”

2.2.

De Inspecteur heeft belanghebbende bij brieven van 6 augustus 2020 (2017) respectievelijk 19 augustus 2020 (2018) erop gewezen dat de bezwaarschriften niet in behandeling kunnen worden genomen, omdat deze niet gemotiveerd zijn. De Inspecteur heeft belanghebbende daarbij in de gelegenheid gesteld de bezwaarschriften vóór 3 september 2020 (2017) respectievelijk 16 september 2020 (2018) te motiveren.

2.3.

Bij brieven van 9 september 2020 (2017) respectievelijk 23 september 2020 (2018) heeft de Inspecteur belanghebbende nogmaals in de gelegenheid gesteld om de bezwaarschriften vóór 23 september 2020 respectievelijk 7 oktober 2020 te motiveren. In deze brieven is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:

“Nadat ik uw volledige motivering en/of aangifte heb ontvangen, zal uw bezwaarschrift verder in behandeling worden genomen.

Als ik vóór de hierboven genoemde datum de gevraagde informatie niet heb ontvangen, zal ik het bezwaarschrift op grond van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht niet-ontvankelijk verklaren. In dat geval wordt van horen afgezien.”

2.4.

Op verzoek van belanghebbende is tweemaal uitstel verleend voor het indienen van de motivering van de bezwaarschriften, tot 1 december 2020 respectievelijk tot 1 februari 2021.

2.5.

Bij brief van 5 februari 2021 heeft de Inspecteur belanghebbende verzocht om telefonisch contact op te nemen met betrekking tot de bezwaarschriften over beide jaren. In deze brief is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:

“Op het herhaalde verzoek van 9 september 2020 is (nog) geen motivering of uw aangifte ontvangen. Naar aanleiding hiervan verzoek ik u vóór 15 februari 2021 telefonisch contact met mij op te nemen.

Als ik vóór de hierboven genoemde datum niets van u heb vernomen, zal ik het bezwaarschrift op grond van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht niet-ontvankelijk verklaren. In dat geval wordt van het horen afgezien. Tevens komt de uitstel van betaling te vervallen.”

2.6.

Op 16 februari 2021 heeft belanghebbende telefonisch contact opgenomen met de Inspecteur. Naar aanleiding van dat gesprek heeft de Inspecteur de termijn voor het indienen van de motivering van de bezwaarschriften verlengd tot 1 mei 2021.

2.7.

Belanghebbende heeft voor 1 mei 2021 geen motivering van de bezwaarschriften ingediend.

2.8.

De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 7 mei 2021 de bezwaren van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:

“7. Iemand die bezwaar maakt, moet in het bezwaarschrift de gronden van het bezwaar vermelden. Dit staat in artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb. Dat houdt in: toelichten op welke specifieke punten hij of zij het niet eens is met het bestreden besluit. Als dat niet gebeurt, kan verweerder - na een herstelmogelijkheid - het bezwaar op grond van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk verklaren.

8. Vaststaat dat eiser geen gronden heeft vermeld in de pro-forma bezwaarschriften. Eveneens staat vast dat eiser deze gronden ook niet heeft ingediend binnen de daartoe door verweerder gestelde termijn.

9. De rechtbank is van oordeel dat wat eiser heeft aangevoerd, niet maakt dat hij in de onmogelijkheid verkeerde tijdig de gronden van bezwaar in te dienen. Eiser heeft als reden voor het verzuim aangevoerd dat hij voor de motivering van het bezwaarschrift informatie nodig had die hij bij een publieksbalie wilde opvragen, maar dat dit niet mogelijk was omdat door de COVID19-crisis de publieksbalies gesloten waren. Eiser heeft in bezwaar noch beroep toegelicht welke informatie hij wilde opvragen en waarom deze informatie nodig was voor de motivering van zijn bezwaar. Daarbij komt dat verweerder onweersproken heeft gesteld dat informatie van de Belastingdienst ook telefonisch opgevraagd kan worden. Ook de ter zitting ingenomen stelling van eiser dat hij door de gedragslijn van verweerder de verwachting had dat hij opnieuw uitstel zou krijgen en dat hij geen waarschuwing heeft gehad dat zijn bezwaren niet ontvankelijk zullen worden verklaard, kan hem niet baten. Eiser en zijn professionele gemachtigde hebben een eigen verantwoordelijkheid om termijnen in de gaten te houden en dat eiser bovendien tot het laatste moment heeft gewacht met het vragen van een nader uitstel, komt voor zijn risico. Daarnaast heeft verweerder eiser in de brieven van 9 september 2020 en 23 september 2020 er reeds op gewezen dat bij het niet indienen van de gronden de bezwaren niet-ontvankelijk zullen worden verklaard. Dat, zoals eiser stelt, een andere procedure tussen eiser en verweerder van invloed is geweest op deze bezwaarprocedure, blijkt nergens uit. Verweerder heeft de bezwaren aldus terecht niet-ontvankelijk verklaard.

10. Gelet op wat hiervoor is overwogen, zijn de beroepen ongegrond verklaard.

11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten

Beslissing