Home

Gerechtshof Den Haag, 02-05-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:1116, BK-22/00486 en BK-22/00487

Gerechtshof Den Haag, 02-05-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:1116, BK-22/00486 en BK-22/00487

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
2 mei 2023
Datum publicatie
24 juli 2023
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2023:1116
Formele relaties
Zaaknummer
BK-22/00486 en BK-22/00487
Relevante informatie
Art. 20 Wet Vpb 1969, Art. 20b Wet Vpb 1969, Art. 21a Wet Vpb 1969, Art. 65 AWR, Art. 3:4 Awb

Inhoudsindicatie

Artikel 20, lid 4, Wet Vpb. Geen verrekening van houdsterverliezen met niet-houdsterwinsten. Verliesvaststellingsbeschikkingen staan onherroepelijk vast. Artikel 65 AWR jo. artikel 23, lid 9, aanhef en letter a, BFB. Geen ambtshalve herziening meer mogelijk. Artikel 3:4 Awb. Geen strijd met het evenredigheidsbeginsel.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummers BK-22/00486 en BK-22/00487

in het geding tussen:

[X] AS (voorheen [X] B.V.) te [Z] ( [buitenland] ), belanghebbende,

(gemachtigde: B.A.J. van der Meij)

en

(vertegenwoordiger: […] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 29 maart 2022, nummers SGR 21/730 en SGR 21/743.

Procesverloop

1.1.

De Inspecteur heeft aan belanghebbende een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd voor het boekjaar 2017 naar een belastbaar bedrag van € 523.867 (de aanslag 2017). Bij gelijktijdig gegeven beschikking als bedoeld in artikel 21a, lid 1, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) is een verlies van € 1.216.487 verrekend (de verliesverrekeningsbeschikking 2017). Tevens heeft de Inspecteur bij gelijktijdig gegeven beschikking een bedrag van € 17.230 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

De Inspecteur heeft aan belanghebbende een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd voor het boekjaar 2018 naar een belastbaar bedrag van € 655.169 (de aanslag 2018). Bij gelijktijdig gegeven beschikking als bedoeld in artikel 21a, lid 1, Wet Vpb is een verlies van nihil verrekend (de verliesverrekeningsbeschikking 2018; tezamen met de verliesverrekeningsbeschikking 2017: de verliesverrekeningsbeschikkingen). Tevens heeft de Inspecteur bij gelijktijdig gegeven beschikking een bedrag van € 1.755 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.3.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag 2017, de aanslag 2018 en de verliesverrekeningsbeschikkingen. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de bezwaren ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake daarvan is een griffierecht geheven van € 360. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.

1.5.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Ter zake daarvan is een griffierecht geheven van € 548. De Inspecteur heeft verweerschriften ingediend.

1.6.

De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgevonden ter zitting van het Hof van 21 maart 2023. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.

Belanghebbende heeft voor het boekjaar 2011 aangifte vennootschapsbelasting gedaan naar een verlies van € 579.538. De Inspecteur heeft het verlies bij beschikking van 31 januari 2014 aangemerkt als houdsterverlies in de zin van artikel 20, lid 4, Wet Vpb (het houdsterverlies 2011).

2.2.

Belanghebbende heeft voor het boekjaar 2012 aangifte vennootschapsbelasting gedaan naar een verlies van € 30.620. De Inspecteur heeft het verlies bij beschikking van 23 augustus 2014 aangemerkt als houdsterverlies in de zin van artikel 20, lid 4, Wet Vpb (het houdsterverlies 2012; tezamen met het houdsterverlies 2011: de houdsterverliezen).

2.3.

Belanghebbende heeft geen bezwaar gemaakt tegen de beschikkingen bedoeld in 2.1 en 2.2 (de verliesvaststellingsbeschikkingen), waardoor deze ten tijde van het opleggen van de aanslagen 2017 en 2018 en het vaststellen van de verliesverrekeningsbeschikkingen onherroepelijk vaststonden.

2.4.

Belanghebbende heeft voor het boekjaar 2017 een belastbare winst van € 1.740.354 en een belastbaar bedrag van nihil aangegeven. Belanghebbende heeft deze belastbare winst in haar aangifte vennootschapsbelasting niet aangemerkt als winst in de zin van artikel 20, lid 4, letter a, Wet Vpb (houdsterwinst). Belanghebbende heeft in haar aangifte een deel van het houdsterverlies 2011 met de winst verrekend.

2.5.

Belanghebbende heeft voor het boekjaar 2018 een belastbare winst van € 655.169 en een belastbaar bedrag van nihil aangegeven. Belanghebbende heeft deze belastbare winst in haar aangifte vennootschapsbelasting niet aangemerkt als houdsterwinst. Belanghebbende heeft in haar aangifte het resterende deel van het houdsterverlies 2011 en het houdsterverlies 2012 met de winst verrekend.

2.6.

De Inspecteur heeft bij het opleggen van de aanslagen 2017 en 2018 en het vaststellen van de gelijktijdig gegeven verliesverrekeningsbeschikkingen geen rekening gehouden met de verrekening van de houdsterverliezen.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft, voor zover van belang, het volgende overwogen, waarbij belanghebbende als eiseres is aangeduid en de Inspecteur als verweerder:

“7. Uit het bepaalde in artikel 20b, vijfde lid, van de Wet Vpb, volgt dat de

houdsterverliezen als bedoeld in artikel 20, vierde lid, van de Wet Vpb worden vastgesteld

bij voor bezwaar vatbare beschikking, gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag van het

jaar waarop de verliezen betrekking hebben. In het onderhavige geval betreft dit de

aanslagen met betrekking tot de jaren 2011 en 2012.

8. Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht bedraagt de termijn

voor het indienen van een bezwaarschrift tegen een verliesvaststellingsbeschikking zes

weken. Daarna staat de verliesvaststellingsbeschikking onherroepelijk vast. Vaststaat dat

eiseres geen bezwaar heeft gemaakt tegen de verliesvaststellingsbeschikkingen 2011 en

2012.

9. Uit het voorgaande volgt dat de verliesvaststellingsbeschikkingen 2011 en 2012

formele rechtskracht hebben gekregen. Eiseres kan de kwalificatie van de verliezen als

houdsterverliezen dan ook niet in de onderhavige procedure - die betrekking heeft op de

aanslagen vennootschapsbelasting voor het jaar 2017 en 2018 - aan de orde stellen. Eiseres

heeft ook overigens geen bijzondere omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat sprake is

van een specifieke situatie die meebrengt dat de formele rechtskracht van de

verliesvaststellingsbeschikkingen moet worden doorbroken.

10. Gelet hierop staat de kwalificatie van de verliezen als houdsterverliezen vast en

komen deze niet in aanmerking voor verrekening met de thans voorliggende aanslagen. Dit

laatste volgt uit artikel 20, vierde tot en met zesde lid, van de Wet Vpb.

11. De rechtbank merkt ten overvloede op dat verweerder de kwalificatie van de

verliezen ook niet ambtshalve kan herzien, omdat de vijfjaarstermijn die hiervoor geldt

reeds is verstreken. De door eiseres ter zitting genoemde twaalfjaarstermijn ziet op de

bevoegdheid van verweerder om na te vorderen in buitenlandsituaties en deze termijn is op

de onderhavige situatie dan ook niet van toepassing.

12. Tegen de in rekening gebrachte belastingrente heeft eiseres geen afzonderlijke

gronden aangevoerd. Gesteld noch gebleken is dat de belastingrente naar een onjuist bedrag

of in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht in rekening is gebracht.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten

Beslissing