Gerechtshof Den Haag, 04-07-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:1293, BK-22/00885 tot en met BK-22/00904
Gerechtshof Den Haag, 04-07-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:1293, BK-22/00885 tot en met BK-22/00904
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 4 juli 2023
- Datum publicatie
- 3 augustus 2023
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2022:11754, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- BK-22/00885 tot en met BK-22/00904
- Relevante informatie
- Art. 17 Wet WOZ, Art. 22 Wet WOZ
Inhoudsindicatie
Art. 17. Wet WOZ.
WOZ-waarde garageboxen niet te hoog. Vergoeding van immateriële schade. Vormen de coronapandemie en de wijze van procesvoering van de gemachtigde bijzondere omstandigheden voor verlenging van de redelijke termijn? Samenhangende zaken.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-22/00885 tot en met BK-22/00904
in het geding tussen:
(gemachtigde: D.A.N. Bartels)
en
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 17 mei 2022, nummers SGR 21/2058 en SGR 21/2241 tot en met SGR 21/2259.
Procesverloop
De Heffingsambtenaar heeft bij beschikkingen op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (de Wet WOZ) de waarde op 1 januari 2019 (de waardepeildatum) van de onroerende zaken, plaatselijk bekend als [adres 1] [huisnummers 1] te [woonplaats] (de onroerende zaken), voor het kalenderjaar 2020 vastgesteld op € 45.000 per onroerende zaak. Met de beschikkingen zijn in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende voor het jaar 2020 opgelegde aanslagen in de onroerende-zaakbelastingen van de gemeente Noordwijk.
De Heffingsambtenaar heeft het tegen de beschikkingen en aanslagen gemaakte bezwaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. In verband daarmee is éénmaal een griffierecht geheven van € 360. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en het verzoek om toekenning van een vergoeding van immateriële schade afgewezen.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 548. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Van de zijde van belanghebbende zijn nadere stukken ingekomen.
De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van 23 mei 2023. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaken. De onroerende zaken zijn identieke garageboxen op niveau -1 onder het gebouw [adres 1] . De garageboxen hebben een inhoud van 106 m3 en een oppervlakte van 35 m2. De garageboxen worden verhuurd aan de eigenaren van appartementen in het bovengelegen appartementencomplex.
De Heffingsambtenaar heeft voor de onroerende zaken een waarderapport en een matrix overgelegd. In het waarderapport en de matrix zijn gegevens opgenomen van de desbetreffende onroerende zaken (waarbij voor de matrix geldt dat de gegevens van de onroerende zaak [adres 1] [huisnummer] als maatstaf gelden voor de andere identieke onroerende zaken) en van enkele naar de opvatting van de Heffingsambtenaar met de desbetreffende onroerende zaak vergelijkbare onroerende zaken. De waarde van de onroerende zaken is daarin bepaald met behulp van de vergelijkingsmethode, waarbij voor de waardebepaling van elk van de onroerende zaken geldt dat daarbij de verkoopgegevens van [adres 2] als uitgangspunt zijn genomen en dat daarnaast twee andere referentieobjecten als extra onderbouwing zijn opgenomen.
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Heffingsambtenaar als verweerder:
“7. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de onroerende zaken bepaald op de waarde die aan de onroerende zaken dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding" (Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44).
8. Verweerder dient aannemelijk te maken dat hij de door hem voorgestane waarde niet op een te hoog bedrag heeft gesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder, gelet op het door hem overgelegde waarderapport en hetgeen hij overigens heeft aangevoerd, hierin geslaagd. Zoals volgt uit het waarderapport en de daarbij gevoegde matrix, is de waarde van de onroerende zaken bepaald met behulp van een methode van systematische vergelijking met objecten waarvan marktgegevens beschikbaar zijn. Verweerder heeft de WOZ-waarde van de onroerende zaken onderbouwd met de verkoopgegevens van een garagebox aan de [adres 2] te [woonplaats] . Dit vergelijkingsobject is goed vergelijkbaar met de onroerende zaken, is 56 m³ kleiner dan de onroerende zaken en is verkocht op 1 oktober 2018 voor € 37.000. Ook de verkoopprijzen van de garageboxen aan de [adres 3] (12 m³ kleiner dan de onroerende zaken) en [adres 4] (46 m³ kleiner dan de onroerende zaken) van respectievelijk € 40.000 en € 44.000, die verweerder ter adstructie in de matrix heeft opgenomen, kunnen dienen als onderbouwing van de vastgestelde waarde. Eiseres heeft ter zitting gesteld dat de vergelijkingsobjecten, in tegenstelling tot de onderhavige garageboxen, op eigen grond zijn gelegen dan wel een grondwaarde hebben die reeds is verwerkt in de waardering van de daarbij behorende woning en daarom niet vergelijkbaar zijn. Deze grond slaagt niet nu uit de matrix blijkt dat geen grondwaarde in de waardering is betrokken. Met de matrix en hetgeen overigens door verweerder is aangevoerd, maakt verweerder aannemelijk dat bij de herleiding van de aan de onroerende zaken toegekende waarde uit de bij de verkoop van de vergelijkingsobjecten behaalde verkoopprijzen, in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de onroerende zaken. Gelet op het voorgaande kan niet worden gezegd dat de vastgestelde waarde in een onjuiste verhouding staat tot de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten.
9. Gelet op wat hiervoor is overwogen, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat de waarde per onroerende zaak niet te hoog is vastgesteld.
10. Hetgeen eiseres heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Eiseres heeft ter zitting gesteld dat de door verweerder toegepaste indexatie van de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten niet inzichtelijk is. Omdat deze stelling pas ter zitting door eiseres naar voren is gebracht, is de rechtbank van oordeel dat aan verweerder niet kan worden tegengeworpen dat hij voor dat verschil ter zitting geen verklaring heeft kunnen geven.
11. Naast het verhandelde ter zitting heeft eiseres in haar beroepschrift bijna uitsluitend algemene en niet concreet op de onroerende zaken zelf betrekking hebbende aspecten genoemd, zoals bodemdaling, palenpest en windmolens. Eiseres heeft niet aangegeven – als een en ander al aan de orde zou zijn – welke invloed deze aspecten hebben op de waardebepaling van de onroerende zaken. De rechtbank zal daarom aan deze stellingen voorbijgaan. De gestelde gebrekkige onderhoudssituatie, lokale verpaupering/verloedering en andere omgevingsfactoren heeft eiseres eveneens op geen enkele wijze toegelicht of gespecificeerd, zodat hieraan ook wordt voorbijgegaan. Met betrekking tot eiseres haar stelling dat bij de waardebepaling ten onrechte geen rekening is gehouden met de gevolgen van de coronacrisis, overweegt de rechtbank dat de waardepeildatum in deze zaken 1 januari 2019 is. Op dat moment was in Nederland nog geen sprake van een uitbraak van het coronavirus en dus ook niet van de gevolgen daarvan.
12. Eiseres heeft verder gesteld dat verweerder een verslag van de hoorzitting had moeten overleggen. De rechtbank overweegt dat artikel 7:7 van de Awb bepaalt dat van het horen een verslag wordt gemaakt. Uit de parlementaire geschiedenis van de Awb[1] volgt echter dat daarvan kan worden afgeweken als uit de uitspraak op bezwaar blijkt van hetgeen tijdens de hoorzitting is verhandeld. In de uitspraak op bezwaar staat vermeld welke onderwerpen tijdens de hoorzitting aan de orde zijn geweest en welke standpunten door partijen ten aanzien van die onderwerpen zijn ingenomen. Hoewel summier weergegeven, blijkt hieruit duidelijk wat er tijdens de hoorzitting is besproken. Het is de rechtbank ook niet gebleken dat dit een onjuiste weergave van het hoorgesprek is. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om aan het ontbreken van een afzonderlijk hoorverslag gevolgen te verbinden.
13. De stelling van eiseres dat verweerder heeft nagelaten de taxatiekaarten, taxatieverslagen, grondstaffels en niet-anonimiseerde gegevens van de vergelijkingsobjecten te verstrekken, vindt geen steun in de feiten. Uit de tot de gedingstukken behorende e-mail van 30 maart 2020 blijkt dat het taxatieverslag met de KOUDV-factoren aan eiseres is toegestuurd en dat de grondstaffels van de gemeenten [woonplaats] , [woonplaats 2] en [woonplaats 3] op 3 maart 2020 per e-mail aan eiseres zijn toegestuurd. Het waarderapport met daarin de matrix is op 19 april 2022 door de rechtbank ontvangen en ook doorgestuurd naar eiseres. De rechtbank is van oordeel dat verweerder alle stukken heeft overgelegd die zijn gebruikt bij de voorbereiding van het bestreden besluit en die van belang zijn voor de beoordeling van de waarde van de onroerende zaken op de waardepeildatum. Voorts zijn de vergelijkingsobjecten in het waarderapport aangeduid met hun adres. Dat verweerder de bezwaren volgens een vast stramien afdoet, maakt voorts nog niet dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld.
14. Eiseres heeft verweerder voorts nog gevraagd om toezending van de taxatieverslagen en de bevindingen uit het Kadaster van voorgaande jaren. De relevantie van dat verzoek ontgaat de rechtbank. Tot slot heeft eiseres verwezen naar een verzoek op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Die procedure staat los van de onderhavige zaken en daarnaast is het de rechtbank niet duidelijk geworden in hoeverre de bestuurlijke aangelegenheid waarop het Wob-verzoek ziet, verband houdt met de toets in WOZ-zaken in het algemeen en in deze zaken in het bijzonder. De rechtbank gaat hier daarom aan voorbij.
15. Eiseres heeft verzocht om een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat, behoudens bijzondere omstandigheden, een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase gezamenlijk als redelijk wordt beschouwd. De rechtbank ziet echter aanleiding om de termijn in dit geval wegens bijzondere omstandigheden te verlengen met vier maanden. Naar het oordeel van de rechtbank is de coronacrisis een uitzonderlijke en onvoorzienbare situatie die voldoende reden geeft om een langere redelijke termijn dan een termijn van twee jaar te hanteren. De termijn vangt aan op het moment waarop verweerder het bezwaarschrift heeft ontvangen, te weten 9 maart 2020. De rechtbank doet uitspraak op 17 mei 2022, zodat de redelijke termijn, rekening houdend met de verlenging als gevolg van de coronacrisis, niet wordt overschreden. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding dan ook af.
16. Gelet op wat hiervoor is overwogen, zijn de waarde van de onroerende zaken en de aanslagen niet te hoog vastgesteld. De beroepen zijn daarom ongegrond verklaard.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
[1] Memorie van Toelichting, Kamerstukken 1988/1989, 21 221, nr. 3, p. 151”