Home

Gerechtshof Den Haag, 27-06-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:1299, BK-22/00499 tot en met BK-22/00502 en BK-23/00363

Gerechtshof Den Haag, 27-06-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:1299, BK-22/00499 tot en met BK-22/00502 en BK-23/00363

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
27 juni 2023
Datum publicatie
7 augustus 2023
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2023:1299
Zaaknummer
BK-22/00499 tot en met BK-22/00502 en BK-23/00363
Relevante informatie
Art. 2.14a Wet IB 2001, Art. 5.2 Wet IB 2001, Art. 16 SW

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (box 3). Stichting is een afgezonderd particulier vermogen (APV) als bedoeld in artikel 2.14a Wet IB 2001. Toerekening aan erfgenaam en tegenbewijsregeling. Vermogensrendementsheffing jaar 2017. Geen rechtsherstel.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummers BK-22/00499 tot en met BK-22/00502 en BK-23/00363

in het geding tussen:

en

(vertegenwoordiger: […] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 6 april 2022, nummers SGR 19/6542, SGR 20/7177, SGR 20/7178, SGR 21/2640 en SGR 21/3820.

Procesverloop

BK-23/00363 (SGR 19/6542) betreffende het jaar 2014

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.301 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 35.510 (de aanslag 2014). Bij gelijktijdig gegeven beschikking heeft de Inspecteur een bedrag van € 1.205 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar afgewezen.

BK-22/00499 (SGR 20/7177) betreffende het jaar 2015

1.3.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2015 een aanslag in de IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.547 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 111.906 (de aanslag 2015). Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen heeft de Inspecteur aan belanghebbende een vergrijpboete opgelegd en een bedrag van € 3.565 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.4.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar gedeeltelijk toegewezen en de aanslag 2015 verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.547 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 34.572, alsmede een bedrag van € 182 aan belastingrente teruggegeven en de vergrijpboete vernietigd.

BK-22/00500 en BK-22/00501 (SGR 20/7178 en SGR 21/2640) betreffende het jaar 2016

1.5.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2016 een aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.965 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 16.091 (de aanslag 2016). Bij gelijktijdig gegeven beschikking heeft de Inspecteur een bedrag van € 378 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.6.

Aan belanghebbende is over het jaar 2016 voorts een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.965 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 32.183 (de navorderingsaanslag 2016). Bij gelijktijdig gegeven beschikking heeft de Inspecteur een bedrag van € 744 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.7.

Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaren tegen de aanslag 2016 en de navorderingsaanslag 2016 afgewezen.

BK-22/00502 (SGR 21/3820) betreffende het jaar 2017

1.8.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2017 een aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.210 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 41.445 (de aanslag 2017).

1.9.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar afgewezen.

1.10.

De Inspecteur heeft bij verminderingsbeschikking van 8 mei 2021 de aanslag 2017 verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.210 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 41.400.

Alle jaren

1.11.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Ter zake is een griffierecht van in totaal € 95 (€ 47 + € 48) geheven. De Rechtbank heeft de beroepen betreffende de jaren 2015 tot en met 2017 ongegrond en het beroep betreffende het jaar 2014 gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar betreffende het jaar 2014 vernietigd, de aanslag 2014 verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.301 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 33.362 en de bij de aanslag 2014 berekende belastingrente dienovereenkomstig verminderd. Voor wat betreft de vergoeding van het griffierecht heeft de Rechtbank opgemerkt dat het voor 2014 betaalde griffierecht al aan belanghebbende is geretourneerd, zodat de Inspecteur dat niet dient te vergoeden.

1.12.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake daarvan is een griffierecht geheven van € 136. Belanghebbende heeft op 18 juli 2022 een aanvulling op het hogerberoepschrift ingediend. De Inspecteur heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.

1.13.

Bij bericht van 28 maart 2023 heeft belanghebbende verzocht om aanhouding van zijn zaken in afwachting van een arrest van de Hoge Raad in een zaak waarin een aan hem voor het jaar 2013 opgelegde aanslag erfbelasting aan de orde is (zaaknummer 21/04929). Het Hof heeft dit verzoek niet ingewilligd en belanghebbende hierover bij brief van 6 april 2023 geïnformeerd.

1.14.

De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 18 april 2023. Partijen zijn verschenen. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota overgelegd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.

Belanghebbende is gehuwd met [A] (de echtgenote).

2.2.

Op [overlijdensdatum] 2013 is de moeder van belanghebbende, [B] , overleden. De moeder (hierna ook: erflaatster) heeft bij testament belanghebbende benoemd tot enig erfgenaam en executeur.

2.3.

Erflaatster heeft op 3 december 1993 de [naam stichting] (de Stichting) opgericht. Hof Den Haag heeft in zijn uitspraak van 20 oktober 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:2071, betreffende een aan belanghebbende voor het jaar 2013 opgelegde aanslag erfbelasting geoordeeld dat de Stichting een afgezonderd particulier vermogen (APV) is als bedoeld in artikel 2.14a van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001).

2.4.

Belanghebbende en de echtgenote hebben aangegeven dat voor de onderhavige jaren het volledige inkomen uit sparen en beleggen aan belanghebbende moet worden toegerekend.

2.5.

In verband met het door belanghebbende in hoger beroep - mede naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1963, BNB 2022/27 (het kerstarrest) - ingenomen standpunt dat de vermogensrendementsheffing (hierna: box 3-heffing) de door artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (artikel 1 EP bij het EVRM) en artikel 14 van het EVRM gewaarborgde rechten schendt, stelt het Hof de volgende feiten vast.

2.6.

Ten aanzien van het belastingjaar 2017 geldt dat het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen volgens de verminderingsbeschikking van 8 mei 2021 € 41.400 bedraagt (zie 1.10), resulterend in een box 3-heffing van € 12.420. De rendementsgrondslag voor het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen is - schattenderwijs - als volgt bepaald:

Bank- en spaartegoeden

1.526

Kapitaalverzekering

76.751

APV in de Stichting

900.851

Rendementsgrondslag

979.128

Heffingvrij vermogen

-/- 50.000

Grondslag sparen en beleggen

929.128

Aandeel fiscale partner

nihil

2.7.

Het vermogen van de Stichting is daarbij - schattenderwijs - als volgt vastgesteld:

WOZ-waarde 2017 panden:

[adres 1] € 245.000

[adres 2] € 213.000

[adres 3] € 131.000

[adres 4] € 174.000

[adres 5] € 260.000

[adres 6] € 275.000

[adres 7] € 177.000

Totale waarde onroerende zaken € 1.475.000

[bankrekening 1] € 2.207

[bankrekening 2] € 644

Overige vorderingen en kas € 17.000

Totaal bezit € 1.494.851

Schulden:

[bankrekening 3] € 300.000

[bankrekening 4] € 59.000

[bankrekening 5] € 235.000

Totaal schulden € 594.000

Saldo bezittingen -/- schulden€ 900.851

Oordeel van de Rechtbank

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten

Beslissing