Gerechtshof Den Haag, 19-07-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:1392, BK-21/01256 tot en met BK-21/01264
Gerechtshof Den Haag, 19-07-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:1392, BK-21/01256 tot en met BK-21/01264
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 19 juli 2023
- Datum publicatie
- 10 augustus 2023
- Annotator
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2021:12895, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- BK-21/01256 tot en met BK-21/01264
- Relevante informatie
- Art. 67e AWR
Inhoudsindicatie
Art. 67e, lid 1, AWR (tekst voor 1 juli 2009) en art. 67e, lid 1 en lid 6, AWR (tekst na 1 juli 2009). Belanghebbende heeft bankrekening bij UBS Bank in Zwitserland gedurende een lange reeks van jaren voor de Inspecteur verzwegen. Na huiszoeking door de FIOD worden openingsstukken en jaaroverzichten aan de Inspecteur verstrekt. De vergrijpboetes van 75% bij de navorderingsaanslagen IB/PVV 2006 tot en met IB/PVV 2008 respectievelijk 225% bij de navorderingsaanslagen IB/PVV 2009 tot en met IB/PVV 2012 zijn wegens dit stelselmatige gedrag en niet inkeren passend en geboden. Rechtbank heeft de boetes terecht met 15% verminderd wegens overschrijding redelijke termijn. Geen aanleiding voor verdere matiging.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-21/01256 tot en met BK-21/01264
in het geding tussen:
(gemachtigde: R. Zilver)
en
(vertegenwoordiger: […] )
inzake het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 16 november 2021, nummers SGR 19/7370 tot en met SGR 19/7378.
Procesverloop
De Inspecteur heeft aan belanghebbende over de jaren 2006 tot en met 2014 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar de volgende belastbare inkomens uit werk en woning en sparen en beleggen alsmede bij gelijktijdig gegeven beschikkingen over de jaren 2006 tot en met 2012 de volgende vergrijpboetes opgelegd en voor alle jaren de volgende heffingsrente dan wel belastingrente in rekening gebracht:
Jaar |
Belastbaar inkomen uit werk en woning |
Belastbaar inkomen uit sparen beleggen |
Vergrijpboete |
Heffings-/ belastingrente |
2006 |
€ 25.941 |
€ 40.000 |
€ 9.000 |
€ 5.331 |
2007 |
€ 25.415 |
€ 39.790 |
€ 8.952 |
€ 4.767 |
2008 |
-/- € 1.937 |
€ 57.979 |
€ 8.862 |
€ 4.108 |
2009 |
-/- € 661 |
€ 56.997 |
€ 26.435 |
€ 3.526 |
2010 |
nihil |
€ 56.462 |
€ 26.446 |
€ 3.082 |
2011 |
nihil |
€ 55.963 |
€ 26.482 |
€ 2.770 |
2012 |
nihil |
€ 56.049 |
€ 26.545 |
€ 2.347 |
2013 |
nihil |
€ 54.973 |
geen boete |
€ 1.963 |
2014 |
-/- € 864 |
€ 52.582 |
geen boete |
€ 1.491 |
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de navorderingsaanslagen en de beschikkingen gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake daarvan is een griffierecht van eenmaal € 47 geheven. De Rechtbank heeft het volgende beslist, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
“De rechtbank:
- -
-
verklaart de beroepen gegrond voor zover deze gericht zijn tegen de boetebeschikkingen;
- -
-
vernietigt in zoverre de uitspraak op bezwaar;
- -
-
vermindert de boetebeschikkingen tot de navolgende boetebedragen € 7.650 (2006), € 7.609 (2007), € 7.532 (2008), € 22.469 (2009), € 22.479 (2010), € 22.509 (2011) en € 22.563 (2012) en bepaalt dat in zoverre deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- -
-
verklaart de beroepen voor het overige ongegrond;
- -
-
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 1.122;
- -
-
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47 aan eiser te vergoeden.”
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake daarvan is een griffierecht van eenmaal € 134 geheven. Na het verstrijken van de termijn voor het indienen van een verweerschrift heeft de Inspecteur op 15 maart 2022 een nader stuk ingediend dat is aangeduid als ‘verweerschrift’.
De Inspecteur heeft bij brief van 14 maart 2022 bij het Hof een verzoek als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht ingediend voor wat betreft passages en persoonlijke gegevens in bijlagen 15 (“Project Groepsverzoek Zwitserland – UBS”) en 16 (“Project Duitse Info – UBS”) van het verweerschrift in eerste aanleg. Belanghebbende heeft bij brief van 12 juli 2022 meegedeeld zich te refereren aan het oordeel van het Hof en af te zien van een mondelinge behandeling van het verzoek. De geheimhoudingskamer heeft bij uitspraak van 27 juli 2022 beslist dat het beroep van de Inspecteur op geheimhouding gerechtvaardigd is.
De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 13 juni 2023. Partijen zijn verschenen. Belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd. De zaken zijn gezamenlijk behandeld. Hetgeen in de ene zaak is aangevoerd wordt geacht te zijn aangevoerd in de andere zaken, tenzij hetgeen is aangevoerd uitsluitend op die ene zaak betrekking heeft. Van het verhandelde ter zitting is één proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
Belanghebbende is geboren op [geboortedatum] 1951 en heeft geen fiscale partner.
Voor de jaren 2006 en 2007 heeft belanghebbende geen aangifte IB/PVV gedaan.
De Inspecteur heeft voor die jaren geen uitnodiging, herinnering en aanmaning voor het doen van aangifte aan belanghebbende of zijn gemachtigde gezonden. Belanghebbende heeft in zijn aangiften IB/PVV voor de jaren 2008 tot en met 2014 niet een buitenlandse bankrekening vermeld. De aangiften IB/PVV 2006 tot en met 2008 zijn vóór 1 juli 2009 ingediend.
Uit gegevens die de Inspecteur in 2015 van de Zwitserse belastingautoriteiten heeft ontvangen blijkt dat belanghebbende in Zwitserland een bankrekening met nummer
[bankrekening] heeft aangehouden bij de bank UBS Switzerland AG (de UBS Bank) (de bankrekening). Het saldo op de bankrekening bedraagt volgens die gegevens op 1 februari 2013 CHF 706.793, op 1 januari 2014 CHF 452.070 en op 31 december 2014 nihil.
Tevens heeft de Inspecteur van de Duitse autoriteiten gegevens ontvangen met de saldi van de bankrekening in de jaren 2006 en 2008: CHF 1.563.175 per 1 januari 2006 en CHF 1.406.643 per 1 januari 2008.
Naar aanleiding van vorenstaande informatie heeft de Inspecteur op 9 februari 2016 een vragenbrief aan belanghebbende gezonden met het verzoek de bijgevoegde verklaring “Opgave vermogen in het buitenland” in te vullen. Hierin wordt onder andere gevraagd informatie te geven over de herkomst, de opbouw en afname(n) van dit vermogen. Belanghebbende heeft, nadat de Inspecteur hem diverse malen uitstel heeft verleend, de vragen niet beantwoord en het formulier niet teruggezonden.
Met dagtekening 9 november 2017 heeft de Inspecteur vervolgens een informatiebeschikking gegeven voor de kalenderjaren 2005 tot en met 2014. Op 9 februari 2018 heeft de Inspecteur voor het jaar 2005 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd. Op 13 februari 2018 heeft de Inspecteur voor het kalenderjaar 2004 een informatiebeschikking gegeven.
Belanghebbende is in het kader van een strafrechtelijk onderzoek op 1 december 2017 gehoord door de FIOD en heeft daarbij een beroep gedaan op zijn zwijgrecht. Vervolgens heeft de FIOD huiszoeking gedaan bij belanghebbende, waarbij stukken van de bankrekening zijn aangetroffen. De FIOD heeft van het strafrechtelijk onderzoek op 26 maart 2018 een proces-verbaal (‘bewijswijzer’) opgemaakt dat tot de gedingstukken behoort.
De UBS Bank heeft met dagtekening 7 augustus 2014 een brief aan haar Nederlandse cliënten gestuurd, waarin onder meer het volgende is opgemerkt:
“Termination of business relationship with UBS
Dear client,
In our previous correspondence, we requested documentary evidence that the taxable income from your assets held with UBS and, as applicable, the respective assets have been disclosed to the responsible tax authorities. According to our files, such evidence has not been provided for the above mentioned relationship.
We regret to inform you that, due to this missing documentation, we have to terminate our business relationship with you. The termination is based on section 14 of our General Terms and Conditions, which we attach for your reference. It affects all contractual relationships that we are maintaining with you under the above mentioned client number, including your cash and, as applicable, custody account(s) as well as all separate product and services contracts that you may have signed with UBS. The termination also includes any rental contracts for your safe deposit box(es) with UBS.
The termination will take effect on 21 September 2014 for all contracts, except for those with a longer notice period or a fix termination date. For such contracts, UBS will generally continue to fulfill its contractual obligations until expiry of the agreed notice period or fix termination date. However, no renewal of such contracts will be possible and UBS reserves the right to terminate such contracts for important reasons.