Home

Gerechtshof Den Haag, 13-07-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:1599, BK-22/00463

Gerechtshof Den Haag, 13-07-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:1599, BK-22/00463

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
13 juli 2023
Datum publicatie
17 oktober 2023
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2023:1599
Formele relaties
Zaaknummer
BK-22/00463
Relevante informatie
Art. 15 Wet MRB 1994, Art. 6:20 Awb, Art. 67c AWR

Inhoudsindicatie

Proceskostenvergoeding ter zake van beroep tegen niet tijdig beslissen; geen processueel belang; bijzondere omstandigheden; geen materieel belang

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-22/00463

in het geding tussen:

(gemachtigde: B. de Jong)

en

(vertegenwoordiger: […] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 15 maart 2022, nummer SGR 21/1557.

Procesverloop

1.1.

Belanghebbende is vanwege niet-tijdige voldoening van verschuldigde motorrijtuigenbelasting bij beschikking met dagtekening 2 november 2020 een verzuimboete van € 55 opgelegd.

1.2.

De gemachtigde van belanghebbende heeft op 8 december 2020 bezwaar gemaakt tegen de verzuimboete. Vanwege het uitblijven van een uitspraak op bezwaar, heeft de gemachtigde van belanghebbende de Inspecteur op 2 februari 2021 in gebreke gesteld.

1.3.

Op 27 februari 2021 heeft de gemachtigde van belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank wegens het door de Inspecteur niet-tijdig nemen van een beslissing op zijn bezwaar. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Onder toekenning van een dwangsom van heeft de Inspecteur het bezwaar van de gemachtigde van belanghebbende op 3 maart 2021 afgewezen en de verzuimboetebeschikking gehandhaafd.

1.5.

De beslissing van de Rechtbank van 15 maart 2022 luidt:

”De rechtbank:

- verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het is gericht tegen het niet-tijdig beslissen op bezwaar;

- verklaart het beroep ongegrond voor zover het is gericht tegen de uitspraak op bezwaar.”

1.6.

Belanghebbende heeft op 29 april 2022 tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van het hoger beroep is een griffierecht geheven van € 136. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.7.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 15 juni 2023. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.

Belanghebbende is volgens de kentekenregistratie van 29 juni 2016 tot en met 26 augustus 2020 houder van een motorvoertuig van het merk Volvo V40, voorzien van het kenteken [kenteken] (de auto).

2.2.

Naar aanleiding van de beëindiging van het houderschap van de auto, heeft de Inspecteur op 29 augustus 2020 een verlaging van twee openstaande rekeningen motorrijtuigenbelasting verzonden. Uit de verlaging blijkt een verschuldigde motorrijtuigenbelasting van € 86. Belanghebbende heeft de verschuldigde motorrijtuigenbelasting niet voldaan voor de uiterste betaaldatum 17 september 2020.

2.3.

Vanwege de niet-tijdige voldoening van de verschuldigde motorrijtuigenbelasting, heeft de Inspecteur met dagtekening 2 november 2020 een verzuimboete van € 55 opgelegd. Bij het opleggen van de verzuimboete heeft de Inspecteur rekening gehouden met de omstandigheid dat sprake is van een derde verzuim in een periode van één jaar.

2.4.

Belanghebbende heeft bij brief van 8 december 2020 bezwaar gemaakt tegen de verzuimboete. Vanwege het uitblijven van een uitspraak op bezwaar, heeft belanghebbende de Inspecteur op 2 februari 2021 in gebreke gesteld. In deze brief heeft belanghebbende aangegeven niet akkoord te gaan met verlenging van de beslistermijn.

2.5.

Op 19 februari 2021 zijn partijen het uiteindelijk eens geworden op 2 maart 2021 een telefonische hoorzitting te houden.

2.6.

Op 27 februari 2021 heeft belanghebbende beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar.

2.7.

Op 2 maart 2021 is het hoorgesprek gehouden en is het verslag van het hoorgesprek naar de gemachtigde van belanghebbende gestuurd. De gemachtigde van belanghebbende heeft het verslag, met een enkele aanpassing, akkoord bevonden op 3 maart 2021.

2.8.

Met dagtekening 3 maart 2021 heeft de Inspecteur uitspraak op bezwaar gedaan, waarbij de verzuimboete is gehandhaafd en de Inspecteur een dwangsom heeft toegekend van € 322 (14 dagen maal € 23).

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:

”Beroep niet-tijdig beslissen op bezwaar

7. Vaststaat dat verweerder na indiening van het beroep alsnog uitspraak op het bezwaar heeft gedaan. Dit brengt mee dat er niet langer een processueel belang is bij het beroep wegens het niet-tijdig beslissen op bezwaar. Het beroep dient dan ook in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard.

Beroep uitspraak op bezwaar

8. Het beroep wordt op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede geacht te zijn gericht tegen de uitspraak op bezwaar van 3 maart 2021.

9. Verweerder heeft de verzuimboete opgelegd op grond van artikel 67c, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr). Dit artikellid bepaalt, voor zover hier van belang, dat indien de belastingplichtige de belasting welke op aangifte moet worden voldaan niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn heeft betaald, dit een verzuim vormt ter zake waarvan de inspecteur hem een bestuurlijke boete (verzuimboete) van ten hoogste € 5.514 (tekst 2020) kan opleggen. Bij het opleggen van verzuimboeten speelt geen rol of sprake is van schuld of nalatigheid, met dien verstande dat bij afwezigheid van alle schuld het opleggen ervan achterwege behoort te blijven.

10. Artikel 15 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (Wet mrb) bepaalt dat, in afwijking van artikel 19 van de Awr, de belasting moet zijn betaald bij de aanvang van het tijdvak. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser de over het tijdvak 4 tot en met 26 augustus 2020 verschuldigde mrb niet tijdig heeft voldaan.

11. Voor het antwoord op de vraag of sprake is van een verzuim is niet van belang of verweerder een rekening voor de betaling van de verschuldigde mrb (de rekening) heeft verstuurd en of eiser op de hoogte was van de uiterste betaaltermijn. De rekening is niet meer dan een betalingsherinnering. De plicht om de verschuldigde mrb te betalen vloeit rechtstreeks uit de Wet mrb voort. De omstandigheid dat geen rekening zou zijn ontvangen, leidt er niet toe dat belastingplichtigen worden ontheven van hun betalingsverplichting. Eiser had, indien hij de rekening niet heeft ontvangen, uit eigen beweging de verschuldigde belasting tijdig moeten voldoen. Er is in beginsel dus sprake van een verzuim.

12. In de versie van paragraaf 33 van het BBBB die gold vóór 1 januari 2020 was beleidsmatig aan verweerder voorgeschreven om aan de houder kenbaar te maken dat, hoeveel en voor welk tijdvak, belasting voor het motorrijtuig verschuldigd is, door aan de houder een rekening met daarop het verschuldigde belastingbedrag toe te zenden. Op de rekening diende verweerder een uiterste betaaldatum te vermelden, waarop het bedrag moet zijn betaald. Met de wijziging per 1 januari 2020 van paragraaf 33 is die verplichting vervallen. Anders dan eiser stelt, is het voor de vraag of de verzuimboete terecht is opgelegd dan ook niet van belang of verweerder de rekening heeft verstuurd. In beroep is gesteld noch gebleken dat sprake is van avas of van een pleitbaar standpunt. Dit leidt tot de conclusie dat de verzuimboete terecht is opgelegd. De hoogte daarvan is passend en geboden.

13. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep gericht tegen het niet-tijdig beslissen op bezwaar niet-ontvankelijk en het beroep gericht tegen de uitspraak op bezwaar ongegrond.

14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten

Beslissing