Home

Gerechtshof Den Haag, 20-04-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:1603, BK-22/00923

Gerechtshof Den Haag, 20-04-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:1603, BK-22/00923

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
20 april 2023
Datum publicatie
30 augustus 2023
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2023:1603
Formele relaties
Zaaknummer
BK-22/00923
Relevante informatie
Art. 1 Wet OB 1968, Art. 7 Wet OB 1968

Inhoudsindicatie

Art. 1, aanhef en onder a, Wet OB 1968; Belanghebbende, een vereniging van eigenaren van een merk motorfietsen, heeft ten onrechte omzetbelasting voldaan voor de contributie die zij van haar leden ontvangt; tussen de contributie en de activiteiten van belanghebbende bestaat geen rechtstreeks verband; kostenverdeelplaats.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-22/00923

in het geding tussen:

(gemachtigden: J.L. van Noort en T.N. Tatipata)

en

(vertegenwoordiger: […] )

op het hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 11 augustus 2022, nummer SGR 20/8147.

Procesverloop

1.1.

Belanghebbende heeft over het tijdvak van 1 januari 2020 tot en met 31 maart 2020 op aangifte een bedrag van € 3.339 aan omzetbelasting voldaan.

1.2.

Belanghebbende heeft tegen de voldoening op aangifte bezwaar gemaakt.

1.3.

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake daarvan is een griffierecht geheven van € 354. De beslissing van de Rechtbank luidt:

”De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- stelt het op de aangifte voor het eerste kwartaal van 2020 te betalen bedrag op nihil en bepaalt dat de op die aangifte betaalde belasting wordt teruggegeven;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 354 aan eiseres te vergoeden.”

1.5.

De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. De Inspecteur heeft een nader stuk ingediend, bij het Hof ingekomen op 16 maart 2023. Belanghebbende heeft een nader stuk ingediend, bij het Hof ingekomen op 19 maart 2023. De Inspecteur heeft een pleitnota ingediend, bij het Hof ingekomen op 29 maart 2023.

1.6.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 30 maart 2023, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.

Belanghebbende is een vereniging van eigenaren en liefhebbers van motorfietsen van het merk [merk] . Eigendom van een [merk] -motorfiets is de voorwaarde om lid te mogen worden. In haar statuten is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:

DOEL

Artikel 3

1. De vereniging heeft tot doel het in stand houden, alsmede het bevorderen van het gebruik van motorfietsen van het merk [merknaam] (…);

de belangen van haar leden, in het bijzonder voorzover deze met motor rijden verband houden, te behartigen en onder haar leden een vriendschapsband te vormen en onderhouden.

2. (…).

LEDEN

Artikel 4

1. De vereniging bestaat uit gewone leden, gezinsleden, leden van verdienste en ereleden.

2. (…)”

LIDMAATSCHAP

Artikel 6

1. Aanmelden dient schriftelijk of mondeling te geschieden bij het bestuur, dat beslist omtrent de toelating van leden en begunstigers. Toelating tot gewoon lid, gezinslid, of erelid geschiedt slechts indien men eigenaar is van tenminste één motorfiets van het merk [merknaam], zoals omschreven in artikel 3 lid 1.

2. Bij niet-toelating tot lid kan de algemene vergadering alsnog tot toelating besluiten.

3. Gezinsleden zijn zij die deel uitmaken van een gezin waarvan tenminste een persoon gewoon lid is van de vereniging.

4. Leden van verdienste zijn zij die een bijzondere verdienste hebben geleverd op het gebied van de motorsport en in het bijzonder voor het merk [merknaam], zulks ter beoordeling van het bestuur.

5. Ereleden zijn zij die bijzondere verrichtingen ten gunste van de vereniging hebben geleverd. Ereleden worden door het bestuur voorgedragen. Het erelidmaatschap wordt verkregen na goedkeuring door de algemene ledenvergadering.

(…).”

2.2.

De activiteiten van belanghebbende bestaan, onder meer, uit het organiseren door leden van activiteiten voor alle leden en het uitbrengen van periodiek clubblad ” [naam] ” (het clubblad). Dit blad wordt samengesteld door leden, heeft geen verkoopprijs en wordt niet los te koop aangeboden. Ook beschikt belanghebbende over een voor leden toegankelijk archief en kunnen leden typespecialisten, eveneens leden, raadplegen. Daarnaast verkoopt zij tot 2020 [merk] -gerelateerde producten via een webshop en een clubstand op motorbeurzen. Vanaf 1 januari 2021 is de merchandise bij een extern bedrijf ondergebracht en zijn er geen inkomsten uit merchandise meer voor belanghebbende.

2.3.

De leden van belanghebbende betalen een jaarlijkse bijdrage (de contributie). De contributie voor het volgende jaar wordt bepaald op basis van de gemaakte kosten en de kaspositie in het lopende jaar. Dit is in alle jaren zo gegaan. Een verlaging van de contributie voor een volgend jaar heeft ook plaatsgevonden. Gezinsleden betalen € 5 contributie voor een lidmaatschap. Ereleden zijn vrijgesteld van de jaarlijkse bijdrage. Het bestuur van belanghebbende is bevoegd in bijzondere gevallen gehele of gedeeltelijke ontheffing van de verplichting tot het betalen van een bijdrage te verlenen. Leden kunnen deelnemen aan door (leden van) belanghebbende georganiseerde activiteiten. Belanghebbende draagt € 7,50 bij in de kosten per lid dat deelneemt aan een activiteit. Deze ondersteuning is bedoeld als (gedeeltelijke) vergoeding in de kosten voor koffie en een koek. Verder ontvangen leden het clubblad en mogen zij daarin gratis adverteren. Derden moeten voor advertenties in het clubblad betalen. Vanaf 1 januari 2021 kan iedereen gratis adverteren in het clubblad.

2.4.

Met dagtekening 20 september 2019 heeft de Inspecteur een vragenformulier gestuurd voor de herbeoordeling van de belastingplicht van belanghebbende. Belanghebbende heeft het ingevulde vragenformulier op 13 oktober 2019 aan de Inspecteur retourgestuurd. Uit het vragenformulier blijken de volgende ontvangsten over het laatst afgesloten boekjaar, zijnde 2018:

Soort ontvangst

Contributie € 21.005,00

Webshop verkopen € 497,20

Clubstand verkopen € 823,32

Advertenties clubblad opbrengsten € 780,00

Bijzonder lasten en baten vorig boekjaar € 65,21

Totaal € 23.170,73

2.5.

Bij brief van 6 november 2019 heeft de Inspecteur meegedeeld dat belanghebbende ondernemer is voor de omzetbelasting. De brief vermeldt, voor zover hier van belang:

”In zijn algemeenheid is een vereniging een ondernemer voor de omzetbelasting als er zelfstandig, duurzaam en tegen vergoeding wordt deelgenomen aan het economisch verkeer. Voorbeelden hiervan zijn onder andere het organiseren van evenementen, het verkopen van eigen kranten en ledenbladen, het beheren van een kantine, het maken van reclame en het leveren van diensten aan leden en niet-leden (bijvoorbeeld deelname aan activiteiten tegen entreebewijzen). Het al dan niet hebben van een winstoogmerk is voor de omzetbelasting niet relevant.

(…)

Gezien de hoogte van uw omzet over 2018 (meer dan € 20.000) kan uw vereniging naar alle waarschijnlijkheid in de toekomst geen gebruik maken van de nieuwe kleine ondernemersregeling.

U dient in dit geval daarom aangifte omzetbelasting te gaan doen met ingang van 1 januari 2020.”

2.6.

Belanghebbende heeft per e-mail van 19 november 2019 gereageerd op de brief van 6 november 2019. Daarbij heeft zij een meldingsformulier Kleineondernemersregeling (KOR) gevoegd waarop zij verzoekt de KOR vanaf 1 januari 2020 toe te passen.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:

Geschil

7. In geschil is of eiseres terecht voor het eerste kwartaal van 2020 op aangifte omzetbelasting heeft voldaan. Meer specifiek is in geschil of eiseres terecht als ondernemer is aangemerkt. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, is in geschil of sprake is van één of meerdere economische en niet-economische prestaties en of deze prestaties van omzetbelasting zijn vrijgesteld.

8. Eiseres stelt dat zij ten onrechte als ondernemer is aangemerkt, omdat zij geen economische activiteit uitoefent. Indien zij terecht als ondernemer is aangemerkt, stelt eiseres dat zij zowel economische als niet-economische prestaties verricht, en dat ter zake van de economische prestaties diverse vrijstellingen van toepassing zijn. Eiseres concludeert dat zij ten onrechte omzetbelasting heeft voldaan op de aangifte voor het eerste kwartaal 2020.

9. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres terecht op aangifte omzetbelasting heeft voldaan. Volgens de Inspecteur verricht eiseres een economische activiteit en is zij terecht als ondernemer aangemerkt. Eiseres verricht één samengestelde prestatie en de diverse vrijstellingen waar eiseres zich op beroept, zijn niet van toepassing.

Beoordeling van het geschil

10. Op grond van artikel 1, aanhef en onder a, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (de Wet) wordt omzetbelasting geheven ter zake van leveringen van goederen en diensten die in Nederland door een als zodanig handelende ondernemer onder bezwarende titel worden verricht.

11. Op grond van artikel 7, eerste lid, van de Wet is ondernemer voor de omzetbelasting diegene die een bedrijf zelfstandig uitoefent. Er moet van worden uitgegaan dat de Nederlandse wetgever bij de totstandkoming van de wet en de aanpassing daarvan aan de Zesde richtlijn (thans: de Btw-richtlijn) aan de term ‘bedrijf’ geen andere betekenis heeft willen toekennen dan toekomt aan de term ‘economische activiteiten’ in artikel 4 Tweede, onderscheidenlijk Zesde richtlijn of aan de term ‘economische activiteit in artikel 9 Btw-richtlijn.¹ Op grond van artikel 9, eerste lid, van Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (de Btw-richtlijn) worden als economische activiteiten onder meer beschouwd alle werkzaamheden van een fabrikant, handelaar of dienstverrichter.

12. Uit artikel 9, eerste lid, van de Btw-richtlijn volgt dat als belastingplichtige wordt beschouwd eenieder die, op ongeacht welke plaats, zelfstandig een economische activiteit verricht, ongeacht het oogmerk of het resultaat van die activiteit.

13. Het begrip economische activiteit veronderstelt onder meer dat belastbare handelingen worden verricht, dat wil zeggen dat de uitoefening van de activiteit tot gevolg heeft dat een prestatie onder bezwarende titel in de zin van artikel 1, aanhef en letters a, b of c, van de Wet OB plaatsvindt.² Daarvan is sprake wanneer tussen de verrichter en ontvanger van een dienst een rechtsbetrekking bestaat waarbij over en weer prestaties worden uitgewisseld en de door de dienstverrichter ontvangen vergoeding de werkelijke tegenwaarde vormt voor de aan de ontvanger verleende dienst.³

14. Eiseres heeft gesteld dat zij niet deelneemt aan het economische verkeer en daarom voor de omzetbelasting niet als ondernemer dient te worden aangemerkt. De rechtbank volgt deze stelling niet voor zover deze ziet op het aanbod van advertentieruimte en de verkoop bij webshop en clubstand. De advertentieruimte wordt tegen betaling aangeboden aan derden. Eiseres levert tegen betaling producten via haar webshop en de clubstand. Door eiseres is ter zitting bevestigd dat ook niet-leden bij de webshop en de clubstand aankopen konden doen. Er bestaat tussen eiseres en de afnemers dan ook een rechtsbetrekking waarbij over en weer prestaties worden uitgewisseld en de door eiseres ontvangen prijs de werkelijke tegenwaarde vormt voor de geleverde advertentieruimte of de geleverde producten. Uit deze activiteiten verkrijgt eiseres duurzaam opbrengsten. Aldus vormen deze werkzaamheden een economische activiteit. Dat, zoals eiseres stelt, in de praktijk de aankopen bij de webshop en de clubstand uitsluitend door leden zijn gedaan, maakt dit niet anders. Eiseres is voor deze activiteiten terecht als ondernemer voor de omzetbelasting aangemerkt.

15. De levering van advertentieruimte en producten onder bezwarende titel vormen belaste prestaties. Dat deze prestaties op grond van de koepelvrijstelling of enige andere in artikel 11, eerste lid, van de Wet, genoemde bepaling zijn vrijgesteld, is door eiseres, op wie de bewijslast rust, niet aannemelijk gemaakt. De levering van advertentieruimte en de levering van producten via webshop en clubstand zijn daarom terecht in de heffing van omzetbelasting betrokken.

16. Het is aan verweerder om aannemelijk te maken dat ook ter zake van de contributie sprake is van een rechtstreeks verband met economische activiteiten van eiseres. Verweerder heeft daartoe aangevoerd dat de contributie een tegenprestatie vormt voor het recht om deel te nemen aan evenementen, de levering van het clubblad en de overige diensten aan de leden van eiseres. Daarmee is verweerder niet in de op hem rustende bewijslast geslaagd. Door eiseres is toegelicht dat door individuele leden niet kan worden afgedwongen dat (en hoeveel) evenementen worden georganiseerd of dat (en in welke frequentie) het clubblad verschijnt. Er bestaat geen rechtstreeks verband tussen de prestaties van eiseres en de hoogte van de contributie. Bovendien is het zo dat deze activiteiten, hoewel zij grotendeels uit de contributies worden bekostigd, niet worden verricht met het oog op de verkrijging van een prijs of tegenwaarde. Dit geldt des te sterker voor de overige faciliteiten die eiseres beschikbaar heeft voor haar leden (het archief en het kunnen raadplegen van specialisten). De uit de contributies bekostigde activiteiten van eiseres worden ook overigens niet verricht met het oog op enig daarmee gemoeid economisch belang. Dat betekent dat eiseres in zoverre geen economische activiteit verricht en in zoverre niet in de hoedanigheid van ondernemer handelt.

17. Gelet op het voorgaande handelt eiseres voor het eerste kwartaal van 2020 alleen als ondernemer ter zake van de verkoop van producten via de webshop en de clubstand en de verkoop aan derden van advertentieruimte in het clubblad. Tussen partijen is niet in geschil dat de omzet die eiseres in 2020 met deze activiteiten heeft behaald onder de € 20.000 ligt, zodat zij de omzetgrens voor toepassing van de KOR niet overstijgt. In zijn verweerschrift heeft verweerder toegezegd dat hij in dat geval, aangezien eiseres zich tijdig voor de KOR heeft aangemeld, (ambtshalve) teruggaaf zal verlenen.

18. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep gegrond te worden verklaard en dient het door eiseres op aangifte voldane bedrag van € 3.339 aan haar te worden teruggegeven.

Proceskosten

19. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

1. vgl. HR 2 mei 1984, nr. 22 152, BNB 1984/295

2 Hoge Raad van 19 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1836

3 Zie Hof van Justitie EU 13 juni 2018, Gmina Wrocław, C665/16, ECLI:EU:C:2018:431, punt 43 en Hof van Justitie EU 12 mei 2016, Gemeente Borsele, C-520/14, ECLI:EU:C:2016:334, punt 24.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten

Beslissing