Home

Gerechtshof Den Haag, 09-08-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:1692, BK-22/00640 en BK-22/00641

Gerechtshof Den Haag, 09-08-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:1692, BK-22/00640 en BK-22/00641

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
9 augustus 2023
Datum publicatie
25 september 2023
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2023:1692
Zaaknummer
BK-22/00640 en BK-22/00641
Relevante informatie
Art. 17 Wet WOZ, Art. 22 Wet WOZ

Inhoudsindicatie

Artikel 17 Wet WOZ

De waarden van de onroerende zaken zijn niet te hoog vastgesteld.

De inhoud van de machtiging vormt een bijzondere omstandigheid die maakt dat kan worden getwijfeld aan de aanwezigheid van spanning en frustratie bij belanghebbende. Geen vergoeding van immateriële schade.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummers BK-22/00640 en BK-22/00641

in het geding tussen:

(gemachtigde: D.A.N. Bartels)

en

(vertegenwoordiger: […] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 31 mei 2022, nummers SGR 21/1905 en SGR 21/1907.

Procesverloop

[adres 1]

1.1.1.

De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (de Wet WOZ) de waarde op 1 januari 2019 (de waardepeildatum) van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres 1] te [woonplaats] , voor het kalenderjaar 2020 vastgesteld op € 523.000. Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende voor het jaar 2020 opgelegde aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Noordwijk.

[adres 2]

1.1.2.

De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van artikel 22 van de Wet WOZ de waarde op de waardepeildatum van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres 2] te [woonplaats] , voor het kalenderjaar 2020 vastgesteld op € 1.338.000. Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende voor het jaar 2020 opgelegde aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Noordwijk.

1.2.

De Heffingsambtenaar heeft het tegen de onder 1.1.1 en 1.1.2 bedoelde beschikkingen en aanslagen gemaakte bezwaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. In verband daarmee is éénmaal een griffierecht geheven van € 360. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om toekenning van een vergoeding van immateriële schade afgewezen.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Van de zijde van belanghebbende zijn op 20 januari 2023 en op 19 juni 2023 nadere stukken ingekomen. Van de zijde van de Heffingsambtenaar is op 9 juni 2023 en een nader stuk ingekomen.

1.5.

De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van 28 juni 2023. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.

Belanghebbende is eigenaar van de onder 1.1.1 en 1.1.2 bedoelde onroerende zaken. De onroerende zaken hebben als bouwjaar 1981. [adres 1] bestaat uit een winkel-/ verkoopruimte (etalage en entree) van 46 m2 en een winkel-/verkoopruimte (gelegen in de kelder van het pand) van 550 m2. [adres 2] bestaat uit een winkel-/verkoopruimte van 476 m2.

2.2.

De Heffingsambtenaar heeft voor elk van de onroerende zaken een Waarderapport en een Waardeopbouw overgelegd. In de Waarderapporten en de Waardeopbouwen zijn gegevens opgenomen van de desbetreffende onroerende zaak en van enkele andere onroerende zaken. In de Waardeopbouwen is de huurwaarde van de onroerende zaken afgezet tegen dan wel bepaald aan de hand van de voor die andere onroerende zaken gerealiseerde huurprijzen (de huurreferenties).

2.3.

De Heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing van de waarde van de onroerende zaken voorts een “Bruto kapitalisatiefactor berekening” overgelegd. Hierin is een bruto kapitalisatiefactor berekend voor het vergelijkingsobject [adres 3] . Deze berekening heeft als uitgangspunt gediend voor alle onroerende zaken die zijn gelegen op een vergelijkbare locatie. De uit de berekening volgende bruto kapitalisatiefactor van 10,7 is bij de waardebepaling in de Waardeopbouwen gehanteerd, zowel voor de onroerende zaken als ook voor de in de Waardeopbouwen opgenomen andere onroerende zaken.

2.4.

De bestuurder van belanghebbende heeft een tot de stukken van het geding behorende volmacht (getekend op 1 juni 2023) verleend:

“Deze volmacht wordt door mij verstrekt en ondertekend om [naam kantoor gemachtigde] in de persoon van Mr. [naam gemachtigde] (…) de mogelijkheid én toestemming te geven om voor de belangen op te komen van alle door mij gecontroleerde rechtspersonen (…).

(…)

Onder deze machtiging wordt ook uitdrukkelijk geschaard de bevoegdheid om de van de gemeente c.q. het fiscale samenwerkingsverband (waarbij de gemeente is aangesloten) bij (gedeeltelijke) gegrondverklaring te ontvangen bijdrage c.q. tegemoetkoming in de door mij noodzakelijkerwijs te maken proceskosten te laten storten op IBAN (…) t.n.v. [naam kantoor gemachtigde] (…). Ondergetekende draagt al zijn/haar bestaande en toekomstige vorderingen uit hoofde van proceskostenvergoedingen als bedoeld in de artikelen 7:15 en 8:75 Awb waarbij [naam kantoor gemachtigde] is opgetreden als gemachtigde over aan [naam kantoor gemachtigde] en gelast hierbij de gemeente c.q. het fiscale samenwerkingsverband c.q. de Ministerie van Justitie en Veiligheid om de proceskostenvergoeding rechtstreeks over te maken aan [naam kantoor gemachtigde] op voormeld IBAN. Mutatis mutandis geldt dat ook voor alle andere daarmee gelijk te stellen (proces)kostenvergoedingen, waaronder de immateriële vanwege onredelijke termijnoverschrijdingen. (…)

(…).”

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Heffingsambtenaar als verweerder:

“6. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ worden de waardes van onroerende zaken bepaald op de waardes die aan de onroerende zaken dienen te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding".1

7. Verweerder, op wie de bewijslast rust en derhalve aannemelijk dient te maken dat hij de waardes van de onroerende zaken niet op te hoge bedragen heeft vastgesteld, is op grond van het navolgende in die bewijslast geslaagd.

8. Uit het waarderapport van verweerder volgt dat de waardes van de onroerende zaken zijn bepaald met behulp van de huurwaardekapitalisatiemethode. Ter zitting heeft verweerder voldoende gemotiveerd en aannemelijk gemaakt dat de kapitalisatiefactor afhankelijk is van de waardering van de ligging van de onroerende zaak, bij een waardering ligging A wordt met een hogere kapitalisatiefactor gerekend dan bij een waardering ligging B. Bijvoorbeeld winkels met locatie A1 hebben allemaal een kapitalisatiefactor van 10,7 en voor opslagterreinen met locatie D geldt in alle gevallen een kapitalisatiefactor van 9,8. In het onderhavige geval hebben alle objecten in de matrices ligging A1 en een kapitalisatiefactor van 10,7, de kapitalisatiefactor is in alle gevallen gelijk en dus is er geen verschil in de kapitalisatiefactor van de objecten waarmee rekening moet worden gehouden. Verweerder heeft bovendien in voldoende mate uiteengezet en aannemelijk gemaakt hoe de huurwaarden per m2 tot stand zijn gekomen. Eiseres heeft onvoldoende feiten en omstandigheden daar tegenin gebracht die leiden tot een ander oordeel.

9. Hetgeen eiseres overigens nog heeft aangevoerd, leidt ook niet tot een ander oordeel. Naast het verhandelde ter zitting heeft eiseres bijna uitsluitend algemene en niet concreet op de onroerende zaken zelf betrekking hebbende aspecten genoemd, zoals onder meer bodemdaling, palenpest en windmolens. Eiseres heeft niet onderbouwd – als een en ander al aan de orde zou zijn – welke invloed deze aspecten hebben op de waardebepaling van de onroerende zaken. Daarom wordt aan deze stellingen voorbijgaan. De gestelde gebrekkige onderhoudssituatie, lokale verpaupering/verloedering en andere omgevingsfactoren heeft eiseres eveneens op geen enkele wijze toegelicht of gespecificeerd, zodat hieraan wordt voorbijgegaan. De stelling van eiseres dat bij de waardebepaling ten onrechte geen rekening is gehouden met de gevolgen van de coronacrisis wordt verworpen omdat de waardepeildatum in deze zaken 1 januari 2019 is en op dat moment in Nederland nog geen sprake was van een uitbraak van het coronavirus en dus ook niet van de gevolgen daarvan.

(…)

12. Eiseres heeft verzocht om een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat, behoudens bijzondere omstandigheden, een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase gezamenlijk als redelijk wordt beschouwd. De termijn hiervoor vangt aan op het moment waarop verweerder het bezwaarschrift ontvangt. Er is echter aanleiding om de termijn in dit geval wegens bijzondere omstandigheden te verlengen met vier maanden omdat de Coronacrisis een uitzonderlijke en onvoorzienbare situatie is die voldoende reden geeft om een langere redelijke termijn dan een termijn van twee jaar te hanteren. Verweerder heeft het bezwaarschrift ontvangen op 9 maart 2020 en de rechtbank doet uitspraak op 31 mei 2022, zodat de redelijke termijn, rekening houdend met de verlenging als gevolg van de Coronacrisis, niet wordt overschreden. Het verzoek om schadevergoeding wordt dan ook afgewezen.

13. Gelet op wat hiervoor is overwogen, zijn de waardes van de onroerende zaken en de aanslagen niet te hoog vastgesteld. De beroepen zijn daarom ongegrond verklaard.

14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

1. Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44.

2 Memorie van Toelichting, Kamerstukken 1988/1989, 21 221, nr. 3, p. 151”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten

Beslissing