Gerechtshof Den Haag, 19-01-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:193, BK-22/00012
Gerechtshof Den Haag, 19-01-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:193, BK-22/00012
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 19 januari 2023
- Datum publicatie
- 2 maart 2023
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2021:13298, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- BK-22/00012
- Relevante informatie
- Art. 72 lid 1 aanhef en onderdeel n Wet MRB 1994, Art. 23 Uitv besl MRB 1994, Art. 63 AWR
Inhoudsindicatie
MRB. Belanghebbende voldoet niet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de taxivrijstelling, zoals genoemd in artikel 72, lid 1, aanhef en onderdeel n, van de Wet MRB.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-22/00012
in het geding tussen:
en
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 24 november 2021, nummer SGR 20/6805.
Procesverloop
Belanghebbende heeft verzocht om toepassing van de taxivrijstelling op de voet van artikel 72, lid 1, aanhef en onder n, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (Wet MRB). De Inspecteur heeft toepassing van de taxivrijstelling bij beschikking afgewezen.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar van belanghebbende afgewezen.
Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake is € 48 griffierecht geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake is € 136 griffierecht geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 1 december 2022, gehouden te Den Haag. Belanghebbende is verschenen. De Inspecteur is, met bericht van acute verhindering vanwege een ongeval op het spoor, niet verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
2. Belanghebbende is vanaf 18 maart 2020 houder van de Mercedes-Benz met het kenteken [kenteken] (het motorrijtuig). Ten tijde van het onder 1.1 genoemde verzoek was het motorrijtuig niet als taxi goedgekeurd.
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft het volgende overwogen, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
“4. Op grond van artikel 72, eerste lid, aanhef en onder n, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (de Wet) wordt – onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen — vrijstelling verleend voor motorrijtuigen die blijkens een ingevolge de Wet personenvervoer 2000 afgegeven vergunning (de taxivergunning) zijn bestemd om daarmee als personenauto taxivervoer te verrichten en daarvoor geheel of nagenoeg geheel worden gebruikt. In artikel 23 van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994 (het Besluit) is tevens als voorwaarde opgenomen dat de in dat artikel genoemde (afschriften van) bescheiden —daaronder begrepen een afschrift van de taxivergunning of vergunningbewijs— worden overgelegd.
5. Vast staat dat ter zake van het motorrijtuig geen taxivergunning is afgegeven en er dus ook geen afschrift van de vergunning of het vergunningbewijs is overgelegd. Nu niet aan de wettelijke voorwaarden is voldaan heeft verweerder het verzoek om toepassing van de taxivrijstelling terecht afgewezen.
6. De door eiser aangevoerde gronden kunnen niet tot een ander oordeel leiden. Dat eiser door de coronacrisis in financiële problemen is gekomen en de auto daarom niet heeft kunnen laten keuren, doet er niet aan af dat een verzoek om toepassing van de taxivrijstelling door verweerder slechts kan worden gehonoreerd in het geval aan de gestelde voorwaarden is voldaan. Hetzelfde geldt voor de stelling van eiser dat het niet mogelijk was om het motorrijtuig te schorsen. De Wet laat geen ruimte voor een uitzondering op basis van de door eiser gestelde omstandigheden.
7. Voor zover eiser stelt dat strikte toepassing van de wet onredelijk of onbillijk is, overweegt de rechtbank dat de rechter moet rechtspreken volgens de wet en ingevolge artikel 11 van de Wet algemene bepalingen niet de innerlijke waarde of billijkheid van wettelijke bepalingen mag beoordelen. Toepassing van de hardheidsclausule van artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen staat niet ter beoordeling van de rechter.
8. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”