Gerechtshof Den Haag, 17-10-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:2033, BK-23/00289 t/m BK-23/00295 en BK-23/00631
Gerechtshof Den Haag, 17-10-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:2033, BK-23/00289 t/m BK-23/00295 en BK-23/00631
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 17 oktober 2023
- Datum publicatie
- 6 november 2023
- Zaaknummer
- BK-23/00289 t/m BK-23/00295 en BK-23/00631
- Relevante informatie
- Art. 67e AWR, Art. 67e AWR, Art. 67n AWR
Inhoudsindicatie
Art. 67n AWR, art. 67e, lid 1, AWR (tekst voor 1 juli 2009) en art. 67e, lid 1 en lid 6, AWR (tekst na 1 juli 2009). Verwijzingszaak HR 24 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:358. Belanghebbende heeft bankrekeningen bij UBS Bank in Zwitserland gedurende een lange reeks van jaren voor de Inspecteur IB en Inspecteur successierecht verzwegen. Belanghebbende keert in oktober 2015 in. Geen sprake van vrijwillige inkeer omdat vermoeden gerechtvaardigd is dat zij door UBS Bank op de hoogte is gesteld van het groepsverzoek van CLO aan Zwitserland van juli 2015, welk groepsverzoek ook op de rekeningen van belanghebbende betrekking had. Belanghebbende kon ten tijde van de inkeer redelijkerwijs verwachten dat de Inspecteur op de hoogte zou komen van de rekeningen. De vergrijpboetes van 40% resp. 100% zijn passend en geboden. Rechtbank heeft de boetes terecht met 15% verminderd wegens overschrijding redelijke termijn. Geen aanleiding voor verdere matiging.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-23/00289 tot en met BK-23/00295 en BK-23/00631
in het geding tussen:
(gemachtigde: A.A. Kan)
en
(vertegenwoordiger: […] )
inzake het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (de Rechtbank) van 12 mei 2021, nummers HAA 20/1724 tot en met HAA 20/1729 en HAA 20/2751.
Procesverloop
De Inspecteur heeft ter uitvoering van een met belanghebbende gesloten vaststellingsovereenkomst aan belanghebbende over de jaren 2004 tot en met 2009 een verzamelnavorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) over het jaar 2009 opgelegd. Over de jaren 2010 tot en met 2015 zijn aan belanghebbende per jaar afzonderlijke navorderingsaanslagen IB/PVV opgelegd. Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen zijn de volgende vergrijpboetes opgelegd (de IB/PVV vergrijpboetes) en is voor alle jaren heffings- dan wel belastingrente in rekening gebracht:
Jaar |
Dagtekening |
Zaaknr. Hof BK- |
Te betalen IB/PVV |
Boeteper-centage |
Boete |
2009 |
15 oktober 2019 |
23/00289 |
€ 48.664 |
40/1001 |
€ 16.992 |
2010 |
15 oktober 2019 |
23/00290 |
€ 14.831 |
100 |
€ 6.470 |
2011 |
28 september 2019 |
23/00291 |
€ 14.842 |
100 |
€ 6.504 |
2012 |
28 september 2019 |
23/00292 |
€ 12.775 |
100 |
€ 5.881 |
2013 |
28 september 2019 |
23/00293 |
€ 11.523 |
100 |
€ 5.385 |
2014 |
28 september 2019 |
23/00294 |
€ 14.050 |
100 |
€ 6.691 |
2015 |
15 november 2019 |
23/00295 |
€ 13.261 |
100 |
€ 6.325 |
De Inspecteur heeft op 25 oktober 2019 aan belanghebbende een navorderingsaanslag in het recht van successie over de erfrechtelijke verkrijging in het jaar 2008 van [A] opgelegd en bij gelijktijdig gegeven beschikking de volgende vergrijpboete (de successierecht vergrijpboete) opgelegd:
Jaar |
Dagtekening |
Zaaknr. Hof BK- |
Successierecht |
Boeteper-centage |
Boete |
2009 |
15 oktober 2019 |
23/00631 |
€38.209 |
40 |
€ 15.283 |
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de IB/PVV vergrijpboetes en tegen de successierecht vergrijpboete (hierna gezamenlijk aangeduid als de boetebeschikkingen).
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de IB/PVV vergrijpboetes gehandhaafd en bij afzonderlijke uitspraak op bezwaar de successierecht vergrijpboete gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake daarvan is een griffierecht van in totaal € 96 geheven. De Rechtbank heeft het volgende beslist, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
“De rechtbank:
- -
-
verklaart de beroepen gegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- -
-
vermindert de boetebeschikkingen IB/PVV over de jaren 2009 tot en met 2015 en Recht van Successie 2008 tot de bedragen berekend overeenkomstig hetgeen hiervoor onder punt 27 is bepaald;
- -
-
bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;
- -
-
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.000;
- -
-
draagt verweerder op het in de zaken HAA 20/1724 en HAA 20/2751 betaalde griffierecht van € 48, derhalve een totaal van € 96, aan eiser te vergoeden..”
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Amsterdam. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 134. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Bij uitspraak van 28 juli 2022, nummers 21/00414 tot en met 21/00420, ECLI:NL:GHAMS:2022:2764, heeft het Gerechtshof Amsterdam de uitspraak van de Rechtbank bevestigd.
Tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam heeft belanghebbende beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. De Hoge Raad heeft bij arrest van 24 maart 2023, nummer 22/03074, ECLI:NL:HR:2023:439 (het verwijzingsarrest) het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam vernietigd en het geding verwezen naar dit Hof ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het verwijzingsarrest.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld zich schriftelijk uit te laten naar aanleiding van het verwijzingsarrest, van welke gelegenheid zowel belanghebbende als de Inspecteur gebruik heeft gemaakt
De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 6 september 2023. Partijen zijn verschenen. De zaken zijn gezamenlijk behandeld met de zaken BK-23/00283 tot en met BK-23/00288 van [B] , de broer van belanghebbende. Hetgeen in de ene zaak is aangevoerd wordt geacht te zijn aangevoerd in de andere zaken, tenzij hetgeen is aangevoerd uitsluitend op die ene zaak betrekking heeft. Van het verhandelde ter zitting is één proces-verbaal opgemaakt. De Inspecteur heeft op verzoek van Hof op 6 september 2023 nog enige cijfermatige gegevens ingezonden. Het Hof heeft deze gegevens op 8 september 2023 doorgezonden aan de gemachtigde van belanghebbende.
Partijen hebben het Hof te kennen gegeven geen prijs te stellen op een nadere mondelinge behandeling.
Feiten
Belanghebbende is geboren op [geboortedatum] 1951. Belanghebbende woont in Nederland.
Belanghebbende heeft in haar aangiften IB/PVV voor de jaren 2004 tot en met 2014 geen melding gemaakt van een door haar aangehouden bankrekening bij een Zwitserse bank.
Op 23 juli 2015 heeft het Central Liaison Office (CLO) van de Belastingdienst een groepsverzoek gedaan aan Zwitserland met betrekking tot inwoners van Nederland met een rekening bij de UBS Bank (het groepsverzoek). In het groepsverzoek wordt aan de Zwitserse autoriteiten verzocht om de (bank)gegevens te verstrekken van rekeninghouders die gedurende de periode van 1 februari 2013 tot 31 december 2014 aan de volgende voorwaarden voldoen:
- de rekeninghouder heeft een Nederlands adres;
- de UBS Bank heeft aan de rekeninghouder een brief gezonden waarin is meegedeeld dat de klantrelatie met de rekeninghouder wordt opgezegd, tenzij hij een verklaring ondertekent om relevante informatie met de belastingautoriteiten te delen;
- de rekeninghouder heeft ondanks deze brief aan de UBS Bank niet afdoende bewijs overgelegd dat hij fiscaal compliant is in de woonstaat.
Bij brief van 16 september 2015 heeft de UBS Bank de rekeninghouders die voldoen aan de in het groepsverzoek omschreven criteria schriftelijk bericht dat de Nederlandse Belastingdienst informatie heeft gevraagd over rekeninghouders bij de UBS Bank.
Op 22 september 2015 heeft de Zwitserse Belastingdienst in het publicatieblad van het Zwitserse Bundesambt (het Bundesblatt) een officiële aankondiging geplaatst over het groepsverzoek.
Op 27 september 2015 hebben Nederlandse media bericht dat de Nederlandse Belastingdienst op 23 juli 2015 het groepsverzoek heeft gedaan en informatie heeft opgevraagd bij de Zwitserse autoriteiten over in Nederland woonachtige rekeninghouders die niet verklaard hebben dat zij in Nederland fiscaal compliant zijn ten aanzien van hun bankrekeningen bij de UBS Bank.
Op 28 oktober 2015 heeft de gemachtigde van belanghebbende de Inspecteur bericht dat belanghebbende openheid van zaken wil geven over in Zwitserland aangehouden bankrekeningen die zij niet eerder in haar aangiften heeft vermeld, dat zij een vaststellingsovereenkomst wil sluiten met de Inspecteur en heeft daarbij een beroep gedaan op de regeling voor vrijwillige inkeer als bedoeld in artikel 67n van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
De Inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 5 november 2015 verzocht de verklaring verbetering in te vullen. De gemachtigde heeft daarna op 20 mei 2016 bankstukken en een nadeelberekening overgelegd inzake de bankrekeningen van belanghebbende bij de UBS Bank. In deze brief is vermeld:
“Het vermogen dat belanghebbenden [belanghebbende en [B] , Hof] wensen in te keren vindt zijn oorsprong in een stoffenhandel van de vader van belanghebbenden, de heer [C] , die in 1969 overleed. Zijn nalatenschap is verdeeld in drie gelijke delen onder zijn echtgenote mevrouw [A] en hun twee (op dat moment minderjarige) kinderen [B] en [belanghebbende] . Zie bijgevoegd als bijlage 1 de aangifte successierecht van destijds.
Tot de nalatenschap behoorde eveneens een door vader [C] in Zwitserland aangehouden bankrekening die sinds het overlijden op naam van moeder [A] is geregistreerd, (stam)rekeningnummer [bankrekening 1] . De reden hiervoor is o.m. dat de kinderen ten tijde van het overlijden van vader nog minderjarig waren.
Halverwege de jaren 70 heeft moeder [A] een klein deel van de Zwitserse erfenis reeds op naam gezet van zoon [B] zodat hij — als hij dat had gewild —in ieder geval gedeeltelijk over zijn erfdeel kon beschikken. Aldus ontstond (stam)rekeningnummer [bankrekening 2] .
Nadat moeder [A] op [overlijdensdatum 1] 2008 overleed is het betreffende Zwitserse vermogen geregistreerd onder voornoemd (stam)rekeningnummers [bankrekening 1] (zoon [B] ) en [bankrekening 3] (dochter [belanghebbende] ). Pas na het overlijden van moeder [A] raakten belanghebbenden [belanghebbende en [B] , Hof] (volledig) op de hoogte van de totale omvang van hun tot dan moment in Zwitserland verborgen erfdelen.”
Op 30 maart 2017 heeft het CLO van de Zwitserse belastingdienst naar aanleiding van het groepsverzoek van 23 juli 2015 een brief met bijlage (een USB-stick) ontvangen:
‘Sehr geehrte …,
Wir beziehen uns auf das rubrizierte Ambtshilfeersuchen vom 23. Juli 2015.
Gestützt auf artikel 26 DBA CH-NL übermitteln wir Ihnen folgende Dossiers:
- [dossier 1]
- [dossier 2]
In der Beilage erhalten Sie einen verschlüsselten Datenträger (USB-Stick) mit den ambtshilfefähigen Informationen’
De USB-stick bevat de volgende gegevens:
“Renseignement
SEIDossier
[dossier 2]
Account
[bankrekening 3]
AccountBalanceOn2013-02-01CHF 703247.00
AccountBalanceOn2014-01-0ICHF 725369.00
AccountBalanceOn2014-12-31 n/a
Person- 1
[voornamen belanghebbende]
[achternaam belanghebbende]
DateOfBirth 1951- [geboortedatum]
[belanghebbende]
(…)
[adres belanghebbende]
[postcode belanghebbende]
[woonplaats belanghebbende] ”
De Inspecteur heeft naar aanleiding van de door de UBS Bank verstrekte informatie en de door belanghebbende verstrekte bankstukken in zijn brief van 5 december 2017 aangekondigd dat hij aan belanghebbende onder meer de navorderingsaanslagen IB/PVV 2004 tot en met IB/PVV 2015 alsmede een navorderingsaanslag recht van successie over de erfrechtelijke verkrijging door belanghebbende van haar moeder in 2008 zal opleggen en tevens dat hij ter zake van de navorderingsaanslagen IB/PVV heffings- en belastingrente in rekening zal brengen.
De Inspecteur heeft in zijn brief van 5 december 2017 voorts aangekondigd dat hij ingevolge artikel 67d, lid, 5. AWR of artikel 67e, lid 6, AWR boetes van 100% zal opleggen voor de navorderingsjaren waarvan de aangiften IB/PVV zijn gedaan na 1 juli 2009 en boetes van 40% zal opleggen op grond van artikel 67d, lid 1, AWR of artikel 67e, lid 1, AWR in de overige gevallen.
Bij separaat schrijven van 5 december 2017 heeft de Inspecteur het voornemen tot het opleggen van de in 2.12. genoemde boetes als volgt toegelicht:
“Motivering boeten
De reden waarom deze vergrijpboeten worden opgelegd wordt hierna door mij nader gemotiveerd:
Het is algemeen bekend dat (al dan niet in het buitenland aangehouden en/of opgekomen) inkomens-en/of vermogensbestanddelen in de belastingaangiften moeten worden opgenomen; de vraagstelling hieromtrent is in de onderhavige belastingaangiften voldoende duidelijk. Desondanks hebben uw cliënten en/of zijn fiscale partner de buitenlandse inkomens- en/of vermogensbestanddelen gehouden bij de UBS (Zwitserland) onder rekeningnummers [bankrekening 1] , [bankrekening 3] en [bankrekening 2] tot en met 2015 niet in de aangiften inkomstenbelasting en/of recht van successie verantwoord. Ik ben van mening dat uw cliënten en/of fiscale partner(s) voor deze belastingjaren (voorwaardelijk) opzettelijk onjuiste aangiften hebben gedaan voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en recht van successie/erfbelasting (lees: nalatenschap [A] ).
Uw cliënten hebben een beroep gedaan op de inkeerregeling ex artikel 67n AWR. De inkeerverzoeken zijn door de Belastingdienst ontvangen op respectievelijk 28 oktober 2015 en 16 november 2015. Door uw cliënten is gemeld verzwegen vermogen gehouden bij de UBS (Zwitserland). Vaststaat dat de onderhavige inkeerverzoeken zijn gedaan ná 27 september 2015. De Belastingdienst stelt zich voor deze (te late) meldingen op het standpunt dat deze meldingen inzake verzwegen UBS-vermogen - binnengekomen ná 27 september 2015 - als niet tijdige vrijwillige verbeteringen ex artikel 67n AWR moeten worden gekwalificeerd. Uw cliënten zijn namelijk door de UBS Switzerland AG per brief geïnformeerd over het groepsverzoek, gedaan door de Nederlandse autoriteiten. Daarnaast zijn uw cliënten geïnformeerd door de Zwitserse autoriteiten middels een publicatie in het "Bundesblatt' op 22 september 2015 over het Nederlandse verzoek. Dat de Nederlandse belastingdienst de UBS-renseigneringen (waaronder betreffende uw cliënten) in een later stadium heeft ontvangen doet daar niets aan af.
Een vrijwillige verbetering is in principe een strafverminderende omstandigheid (zie artikel 67n AWR en § 7, tweede lid, Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst). Wanneer er sprake is van een niet tijdige vrijwillige verbetering wordt met deze situatie rekening gehouden.