Gerechtshof Den Haag, 04-10-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:2217, BK-23/00014 en BK-23/00015
Gerechtshof Den Haag, 04-10-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:2217, BK-23/00014 en BK-23/00015
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 4 oktober 2023
- Datum publicatie
- 14 december 2023
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2022:14657, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2024:1083
- Zaaknummer
- BK-23/00014 en BK-23/00015
- Relevante informatie
- Art. 3.3 Wet IB 2001, Art. 3.151 Wet IB 2001, Art. 5.2 Wet IB 2001
Inhoudsindicatie
Resultaat verkoop certificaten van aandelen in werkgever vormt geen negatief loon. Box 3 rechtsherstel in 2017 op basis van alleen de daadwerkelijk genoten rente op bank- en spaartegoeden; geen rendement op certificaten. Tijdstip opleggen navorderingsaanslag vormt geen reden om belastingrente te matigen.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-23/00014 en BK-23/00015
in het geding tussen:
en
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende en het incidenteel hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 19 december 2022, nummers SGR 21/7855 en SGR 21/3622.
Procesverloop
2016
Aan belanghebbende is voor het jaar 2016 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 81.522 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil.
Met dagtekening 10 juli 2021 is aan belanghebbende over het jaar 2016 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 81.522 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.645 (de navorderingsaanslag IB/PVV 2016). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is € 168 belastingrente in rekening gebracht (de beschikking belastingrente).
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2016 en de beschikking belastingrente.
Op 17 november 2021 heeft belanghebbende de Inspecteur in gebreke gesteld wegens het niet tijdig doen van uitspraak op het bezwaar tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2016.
Bij uitspraak op bezwaar van 1 december 2021 heeft de Inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank (zaaknummer SGR 21/7855). Ter zake van het beroep is een griffierecht van € 49 geheven.
2017
Aan belanghebbende is voor het jaar 2017 een aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 87.536 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.324 (de aanslag IB/PVV 2017).
Belanghebbende heeft een herziene aangifte IB/PVV voor het jaar 2017 ingediend. De Inspecteur heeft de herziene aangifte aangemerkt als een bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2017.
Bij uitspraak op bezwaar van 11 mei 2021 heeft de Inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank (zaaknummer SGR 21/3622). Ter zake van het beroep is een griffierecht van € 49 geheven.
Beide jaren
De beslissing van de Rechtbank luidt, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
“De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep met zaaknummer SGR 21/7855 ongegrond;
- -
-
verklaart het beroep met zaaknummer SGR 21/3622 gegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de aanslag IB/PVV 2017 (zaaknummer SGR 21/3622);
- -
-
draagt verweerder op de aanslag IB/PVV 2017 vast stellen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 87.536 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen dat correspondeert met een bedrag aan verschuldigde IB/PVV van € 51 over dat belastbaar inkomen uit sparen en beleggen;
- -
-
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- -
-
veroordeelt verweerder tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan eiseres tot een bedrag van € 2.000;
- -
-
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 105,20;
- -
-
draagt verweerder op het in de zaak met nummer SGR 21/3622 betaalde griffierecht van € 49 aan eiseres te vergoeden.”
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Ter zake van het hoger beroep is een griffierecht geheven van € 136. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank in de zaak met nummer SGR 21/3622 incidenteel hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft schriftelijk haar zienswijze omtrent het incidentele hoger beroep gegeven.
De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgevonden ter zitting van het Hof van 12 juli 2023. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
Belanghebbende is geboren op [geboortedatum] 1960. Gedurende het gehele jaar 2017 was de heer [A] haar fiscaal partner. In 2016 had zij geen fiscaal partner.
Belanghebbende is in 2006 en volgende jaren en ook in 2016 en 2017 als senior manager in loondienst werkzaam bij [B B.V.] .
Voor het eerst op 1 mei 2006, en voor het laatst kort na 21 juni 2014 (de 2014 aankoop) en op verschillende tussenliggende tijdstippen heeft belanghebbende certificaten van aandelen gekocht in de moedermaatschappij van de [B groep] , in 2017 [C B.V.] geheten. Voorafgaand aan de 2014 aankoop had belanghebbende nog een “vendor loan” aan [C B.V.] uitstaan, die was ontstaan in een eerdere herstructurering van [C B.V.] (de vendor loan).
Per 1 januari 2016 en per 1 januari 2017 bezit belanghebbende 57.673 certificaten, waarvan 12.462 certificaten van aandelen B, 44.959 certificaten van aandelen C en 252 certificaten van aandelen D. De gezamenlijke aanschafprijs van de certificaten is € 241.547.
De certificaten van aandelen C zijn uitgegeven door [Stichting D] tegenover aandelen C in [C B.V.] gehouden door [Stichting D] . Artikel 6.1 van de statuten van [Stichting D] luidt als volgt:
“De stichting is bevoegd de door haar ten titel van beheer gehouden aandelen in het kapitaal van de Vennootschap te allen tijde conform hetgeen is opgenomen in deze statuten dan wel de administratievoorwaarden van de stichting aan derden te vervreemden, mits de netto opbrengst die de stichting alsdan ontvangt onverwijld wordt uitgekeerd aan de houders van de certificaten die corresponderen met de verkochte aandelen.”
Het houden van de aandelen [C B.V.] door [Stichting D] is onderworpen aan administratievoorwaarden (de administratievoorwaarden). Artikel 6 en artikel 7 van de administratievoorwaarden luiden, voor zover hier van belang, als volgt:
“Artikel 6. Overdracht van de Certificaten
In afwijking van het overigens in deze administratievoorwaarden bepaalde en met voorafgaande schriftelijke toestemming van het bestuur van de vennootschap (welke goedkeuring niet op onredelijke gronden zal worden onthouden), zijn de certificaathouders gerechtigd de door hen gehouden certificaten over te dragen aan:
a. de vennootschap;
b. door de vennootschap aan te wijzen personen; en
c. personen die een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd hebben afgesloten
met de vennootschap of een van de dochtervennootschappen.