Home

Gerechtshof Den Haag, 16-11-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:2282, BK-22/01245

Gerechtshof Den Haag, 16-11-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:2282, BK-22/01245

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
16 november 2023
Datum publicatie
4 januari 2024
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2023:2282
Formele relaties
Zaaknummer
BK-22/01245
Relevante informatie
Art. 6:7 Awb, Art. 6:11 Awb

Inhoudsindicatie

Ontvankelijkheid. OB. Bezwaar niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummers BK-22/01245

en

(vertegenwoordiger: […] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 11 oktober 2022, nummer SGR 21/8185.

Procesverloop

1.1.

Belanghebbende heeft over het tweede, derde en vierde kwartaal van 2018 omzetbelasting op aangifte voldaan.

1.2.

De Inspecteur heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van het beroep is een griffierecht geheven van € 181. De beslissing van de Rechtbank luidt, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:

”De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond voor zover het is gericht tegen de nietontvankelijkverklaring van het bezwaar;

- vernietigt in zoverre de uitspraak op bezwaar;

- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van de bestreden uitspraak op bezwaar in stand blijven;

- verklaart zich onbevoegd voor zover het beroep zich richt tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181 aan eiser te vergoeden.”

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van het hoger beroep is van belanghebbende een griffierecht geheven van € 274. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een nader stuk ingediend, waarvan de Inspecteur kennis heeft kunnen nemen.

1.5.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 19 oktober 2023. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.

Belanghebbende heeft gedurende het jaar 2018 als commissiesecretaris werkzaamheden verricht bij het [Expertisecentrum] van het [Rijksoverheid] .

2.2.

In de tot de gedingstukken behorende overeenkomst van opdracht tussen belanghebbende en [naam] staat dat belanghebbende over zijn prestaties omzetbelasting is verschuldigd.

2.3.

Belanghebbende heeft voor de door hem verrichte werkzaamheden facturen uitgereikt aan [naam] waarop omzetbelasting staat vermeld.

2.4.

Belanghebbende heeft over het tweede, derde en vierde kwartaal van 2018 omzetbelasting op aangifte voldaan. De verschuldigde omzetbelasting is voldaan op respectievelijk 29 oktober 2018 en 29 januari 2019.

2.5.

De Inspecteur heeft op 28 juni 2021 van belanghebbende een formulier ontvangen met het opschrift ’Verzoek Vooroverleg’. Op dit formulier geeft belanghebbende te kennen het oneens te zijn met de voldoeningen op aangifte. Volgens belanghebbende heeft hij de onder 2.1 bedoelde werkzaamheden niet uitgevoerd in de hoedanigheid van ondernemer voor de omzetbelasting, waardoor hij ten onrechte omzetbelasting heeft voldaan.

2.6.

De Inspecteur heeft het onder 2.5 vermelde formulier aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de voldoening op aangifte van omzetbelasting als vermeld onder 2.4. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De Inspecteur heeft het bezwaar tevens aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering en heeft dat afgewezen.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft als volgt geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:

”8. Op grond van artikel 22j, onderdeel b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen vangt bij de op aangifte voldane omzetbelasting de termijn voor het instellen van bezwaar aan met de ingang van de dag na die van de voldoening van de omzetbelasting. Om die reden faalt ook de door eiser ter zitting ingenomen stelling dat geen sprake is van een op de juiste wijze bekend gemaakt besluit waardoor de bezwaartermijn niet zou zijn gaan lopen. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Dit betekent dat verweerder het in 5 bedoelde bezwaarschrift na afloop van de bezwaartermijn heeft ontvangen. Het bezwaarschrift is dus niet tijdig ingediend. Wel is het zo dat verweerder in de bezwaarprocedure aan eiser had moeten vragen waarom hij niet tijdig bezwaar gemaakt heeft. Uit het dossier blijkt niet dat verweerder dat heeft gedaan. In zoverre is de uitspraak op bezwaar niet juist. Het beroep is daarom in zoverre gegrond verklaard. Nu eiser ook ter zitting niet aannemelijk heeft gemaakt dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat hij in verzuim is geweest heeft de rechtbank de gevolgen van de uitspraak op bezwaar in stand gelaten. Het bezwaar is dus terecht niet-ontvankelijk verklaard.

9. Omdat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard, komt de rechtbank niet toe aan de door eiser aangevoerde gronden met betrekking tot de uitspraak op bezwaar.

10. Verweerder heeft het formulier tevens aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering en heeft dit verzoek afgewezen. Die beslissing is geen voor bezwaar vatbaar besluit. Gelet op het systeem van gesloten rechtsmiddelen staat tegen deze beslissing van verweerder geen bezwaar en beroep open. De rechtbank verklaart zich ten aanzien van het verzoek om ambtshalve vermindering daarom onbevoegd. Indien eiser de rechtmatigheid van het afwijzen van dit verzoek aan een rechter wil voorleggen, dient hij dat te doen door het instellen van een vordering bij de burgerlijke rechter.

11. Gelet op het voorgaande is het beroep tegen de uitspraak op bezwaar gegrond verklaard en voor zover het beroep zich richt tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard.

12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.

In hoger beroep is in geschil of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard.

4.2.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraak op bezwaar en tot teruggaaf van de omzetbelasting. Voorts verzoekt belanghebbende om vergoeding van de door hem gemaakte (proces)kosten en het griffierecht.

4.3.

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten

Beslissing