Home

Gerechtshof Den Haag, 30-11-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:2354, BK-23/00053 en BK-23/00054

Gerechtshof Den Haag, 30-11-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:2354, BK-23/00053 en BK-23/00054

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
30 november 2023
Datum publicatie
15 januari 2024
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2023:2354
Zaaknummer
BK-23/00053 en BK-23/00054
Relevante informatie
Art. 10a AWR, Art. 67f AWR, Art. 15, lid 2, Wet OB 1968, Art. 11 Uitv. besch. OB, Art. 15 Uitv. besl. OB 1968

Inhoudsindicatie

10a AWR en 67f AWR. Vergrijp- en suppletieboete. De inspecteur heeft slechts gedeeltelijk aan zijn bewijslast voldaan.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummers BK-23/00053 en BK-23/00054

in het geding tussen:

(gemachtigden: A. den Otter en J. Offerman)

en

(vertegenwoordiger: […] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 8 december 2022, nummers SGR 21/4728 en SGR 21/4729.

Procesverloop

1.1.

Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2015 tot en met 31 december 2016 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd. Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen heeft de Inspecteur aan belanghebbende een vergrijpboete opgelegd van € 21.177 en belastingrente in rekening gebracht. Naast voormelde vergrijpboete is aan belanghebbende ook een boete opgelegd voor het niet nakomen van de informatieverplichting uit artikel 10a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) van € 21.177 (suppletieboete).

1.2.

Bij uitspraken op bezwaar is de naheffingsaanslag gehandhaafd en zijn beide boetebeschikkingen verminderd naar € 20.299.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake daarvan is een griffierecht geheven van eenmaal € 360. De beslissing van de Rechtbank luidt:

“De rechtbank:

- verklaart de beroepen ongegrond;

- matigt de boetebeschikkingen elk tot een bedrag van € 18.269.”

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 548. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 19 oktober 2023, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.

De activiteiten van belanghebbende bestaan uit het beheren en exploiteren van onroerend goed. Zij is als zodanig ondernemer in de zin van de omzetbelasting en verricht zowel belaste prestaties als vrijgestelde prestaties. Belanghebbende voldoet met ingang van 1 oktober 2017 aan de voorwaarden voor de vorming van een fiscale eenheid met een aantal verbonden vennootschappen. De Inspecteur heeft bij beschikking het bestaan van de fiscale eenheid met ingang van 1 maart 2018 bevestigd.

2.2.

De Inspecteur heeft in het jaar 2018 een boekenonderzoek bij belanghebbende ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over de periode 1 januari 2015 tot en met 31 december 2017 (het controletijdvak). In het controlerapport van 9 juli 2019 staat voor zover van belang het volgende:

“Voorbelasting

De aftrek van voorbelasting is geregeld in de artikelen 2 en 15 van de Wet op

omzetbelasting 1968. Op grond daarvan kan de voorbelasting in aftrek gebracht

worden welke aan belastingplichtige in rekening is gebracht, in de hoedanigheid als

ondernemer.

Ten aanzien van vrijgestelde prestaties is in artikel 15, lid 2 van de Wet geregeld dat

de aftrek van voorbelasting uitgesloten is voor zover goederen en diensten aangewend

worden voor vrijgestelde prestaties. Voor belastingplichtige is hier sprake van voor

een deel van de activiteiten, te weten de verhuur van onroerende zaken aan huurders

die geen belaste activiteiten voor de omzetbelasting verrichten. De verhuur van

onroerende zaken is in dat geval een vrijgestelde prestatie voor de omzetbelasting.

Om tot een juiste berekening van de aftrekbare voorbelasting te komen wordt

voorzien in de artikelen 11 tot en met 13a van de Uitvoeringsbeschikking

omzetbelasting 1968. Hierin is onder andere geregeld in hoeverre voorbelasting op

goederen en diensten aftrekbaar is, gerelateerd aan het gebruik voor handelingen

waarop al dan niet recht van aftrek van voorbelasting bestaat.

Indien deze goederen en diensten gebruikt worden ten behoeve van zowel vrijgestelde

als belaste prestaties, zal de voorbelasting op deze algemene kosten in aftrek

gebracht kunnen worden naar verhouding van de belaste prestaties ten opzichte van

alle prestaties.

Op grond daarvan dient belastingplichtige voor deze algemene kosten een pro-rata

berekening te maken voor wat betreft de aftrek van voorbelasting die bij deze

algemene kosten in rekening gebracht is. Het gedeelte van de voorbelasting, wat op

grond van deze berekening ziet op vrijgestelde prestaties, dient jaarlijks herzien te

worden.

Vastgesteld is dat gedurende het controletijdvak ten onrechte voorbelasting in aftrek

is genomen.

Gedurende de jaren 2015 en 2016 heeft in de financiële administratie geen correctie

op de voorbelasting plaatsgevonden naar rato van de belaste en vrijgestelde omzet

over die jaren. Als gevolg daarvan is een te hoog bedrag aan voorbelasting in aftrek

gebracht in de jaren 2015 en 2016.

Gedurende het jaar 2017 heeft in de financiële administratie eveneens geen correctie

op de voorbelasting plaatsgevonden naar rato van de belaste en vrijgestelde omzet

over dat jaar. Tevens is in de aangiften omzetbelasting over het jaar 2017 een hoger

bedrag aan voorbelasting begrepen dan het totaal in de financiële administratie over

2017 (voor correctie n.a.v. de pro-rata berekening). Derhalve is een te hoog bedrag

aan voorbelasting in aftrek gebracht over 2017.

Verder is vastgesteld dat met betrekking tot het jaar 2015 voorbelasting in aftrek is

gebracht welke rechtstreeks toerekenbaar is aan huurder [naam 1] (vrijgestelde

verhuur). Als gevolg daarvan dient deze voorbelasting niet in de pro-rata berekening

opgenomen te worden, maar is deze voor het gehele bedrag (€ 23.037) niet

aftrekbaar.

Voor het jaar 2016 is vastgesteld dat voorbelasting in aftrek is gebracht welke

rechtstreeks toerekenbaar is aan huurder [naam 2] (vrijgestelde verhuur). Als

gevolg daarvan dient deze voorbelasting niet in de pro-rata berekening opgenomen

te worden, maar is deze voor het gehele bedrag (€ 2.868) niet aftrekbaar.

Voor het jaar 2017 is vastgesteld dat voorbelasting in aftrek is gebracht welke

rechtstreeks toerekenbaar is aan huurder [naam 3] en [naam 1] (vrijgestelde verhuur). Als

gevolg daarvan dient deze voorbelasting niet in de pro-rata berekening opgenomen

te worden, maar is deze voor het gehele bedrag (€ 3.710) niet aftrekbaar.

Naar aanleiding van de hierboven genoemde onderdelen wordt de voorbelasting

gecorrigeerd over de jaren 2015 tot en met 2017.

(…)

Boete naheffingsaanslagen omzetbelasting

“4. Feiten

Oordeel van de Rechtbank

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten en griffierecht

Beslissing