Gerechtshof Den Haag, 20-09-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:2708, BK-22/00318 en BK-22/00319
Gerechtshof Den Haag, 20-09-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:2708, BK-22/00318 en BK-22/00319
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 20 september 2023
- Datum publicatie
- 5 februari 2024
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2022:1049, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- BK-22/00318 en BK-22/00319
- Relevante informatie
- Art. 1 Wet LB, Art. 2 Wet LB, Art. 6 Wet LB, Art. 28a Wet LB, Art. 58 Wfsv, Art. 59 Wfsv, Art. 67c AWR
Inhoudsindicatie
Art. 1, 2 en 6 Wet LB 1964 en art. 67c AWR. De Inspecteur heeft belanghebbende als inhoudingsplichtige voor in haar loonaangifte opgenomen personen aangemerkt. Correctieberichten. Bewijsvermoeden niet ontzenuwd. De naheffingsaanslagen loonheffingen zijn terecht opgelegd. Ook de verzuimboeten worden gehandhaafd.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-22/00318 en BK-22/00319
in het geding tussen:
(gemachtigde: N. Adrichem)
en
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 10 februari 2022, nummers SGR 19/4451 en SGR 19/4452.
Procesverloop
De Inspecteur heeft aan belanghebbende over het tijdvak augustus 2017 een naheffingsaanslag (met aanslagnummer […] ) loonheffingen opgelegd ten bedrage van € 2.809 (naheffingsaanslag I). Daarbij is een bedrag van € 191 aan belastingrente in rekening gebracht. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is een verzuimboete van € 84 opgelegd.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende over het tijdvak september 2017 een naheffingsaanslag (met aanslagnummer […] ) loonheffingen opgelegd ten bedrage van € 2.028 (naheffingsaanslag II). Daarbij is een bedrag van € 131 aan belastingrente in rekening gebracht. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is een verzuimboete van € 60 opgelegd.
Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaren tegen de naheffingsaanslagen I en II (tezamen de naheffingsaanslagen) afgewezen.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake hiervan is een griffierecht geheven van € 584. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. De Inspecteur heeft een nader stuk, met dagtekening 12 juni 2023, ingediend. Belanghebbende heeft een nader stuk, met dagtekening 14 juni 2023, ingediend.
De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 14 juni 2023. De Inspecteur is verschenen. De datum van de zitting is met de gemachtigde van belanghebbende na een eerder verleend uitstel telefonisch afgestemd. De griffier heeft belanghebbende bij aangetekende brief, verzonden op 15 mei 2023 naar het postbusadres van de gemachtigde van belanghebbende, [postadres] , onder vermelding van plaats en tijdstip uitgenodigd op de zitting te verschijnen. Blijkens door de griffier ingewonnen inlichtingen (Track & Trace) is de brief op 2 juni 2023 retour afzender gekomen en op 5 juni 2023 door het Hof ontvangen. De uitnodiging voor de mondelinge behandeling van de onderhavige zaak is ook per e-mailbericht van 13 mei 2023 naar de gemachtigde van belanghebbende verzonden. Dit e-mailbericht is op verzoek van de gemachtigde van belanghebbende nogmaals verzonden op 31 mei 2023. De gemachtigde van belanghebbende heeft de ontvangst van laatstgenoemd bericht bevestigd per e-mailbericht van 5 juni 2023. Van de zijde van belanghebbende is [A] verschenen. [A] beschikte niet over een volmacht en heeft deze ook nadien, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, niet overgelegd. Het Hof gaat er daarom vanuit dat namens belanghebbende niemand ter zitting is verschenen en gaat aan de verklaringen van [A] voorbij. Ter zitting is tevens behandeld het hoger beroep van belanghebbende, met zaaknummers BK-22/00320 tot en met BK-22/00326, BK-22/00327 tot en met BK-22/00331, BK-22/00332 tot en met BK-22/00336 en BK-22/00337 tot en met BK-22/00342. Voor zover in die zaken door partijen stukken zijn overgelegd, worden die stukken geacht ook in de onderhavige procedure te zijn overgelegd. Tevens wordt hetgeen door partijen in die zaken voor het overige is aangevoerd, aangemerkt als te zijn aangevoerd in de onderhavige zaak. Het Hof heeft aan het einde van de mondelinge behandeling het onderzoek gesloten. Van het verhandelde ter zitting is één proces-verbaal opgemaakt.
Het Hof heeft nadien besloten het onderzoek ter zitting te heropenen en dit aan partijen meegedeeld bij brief van 21 juni 2023. Belanghebbende is via deze brief in de gelegenheid gesteld om nadere stukken in te dienen. Het Hof heeft binnen de daarvoor gestelde termijn geen reactie van belanghebbende, noch haar gemachtigde ontvangen en bij brief van 18 juli 2023 partijen meegedeeld dat het Hof het onderzoek opnieuw heeft gesloten.
Feiten
Tijdvak augustus 2017
Belanghebbende heeft op 11 september 2017 de loonaangifte over het tijdvak augustus 2017 ingediend. Daarin vermeldt belanghebbende als werknemers, onder meer, [B] , [C] en [D] .
De verschuldigde loonheffing wordt niet afgedragen. Aan belanghebbende is met dagtekening 24 oktober 2017 naheffingsaanslag I opgelegd. Daarbij is ook een verzuimboete ten bedrage van € 84 opgelegd.
Bij brief van 2 november 2017 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag I.
Met dagtekening 13 november 2017, dient belanghebbende een correctiebericht in over het tijdvak augustus 2017. Met het correctiebericht worden de werknemers [B] , [C] en [D] uit de onder 2.1 vermelde loonaangifte gehaald.
Tijdvak september 2017
Belanghebbende heeft op 12 oktober 2017 de loonaangifte over het tijdvak september 2017 ingediend. Daarin vermeldt belanghebbende als werknemers, onder meer, [B] , [C] en [D] .
De verschuldigde loonheffing wordt niet afgedragen. Aan belanghebbende is met dagtekening 24 november 2017 naheffingsaanslag II opgelegd. Daarbij is ook een verzuimboete ten bedrage van € 60 opgelegd.
Met dagtekening 13 november 2017, dient belanghebbende een correctiebericht in over het tijdvak september 2017. Met het correctiebericht worden de werknemers [B] , [C] en [D] uit de onder 2.5 vermelde loonaangifte gehaald.
Bij brief van 3 januari 2018 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag II.
Beide tijdvakken
Bij e-mailbericht van 2 februari 2018 verzoekt de Inspecteur belanghebbende om het volgende:
“(…) U geeft in uw bezwaar aan dat diverse personeelsleden ten onrechte zijn verloond in [belanghebbende] in plaats van [B.V. 1] [nummer]. Graag ontvang ik een overzicht om van betreffende werknemers en een omschrijving van de situatie met eventuele bewijsstukken voor 19 februari 2018, zodat ik het bezwaar inhoudelijk kan beoordelen.”
Bij e-mailbericht van 7 maart 2018 verzoekt de Inspecteur belanghebbende nogmaals om informatie:
“In mijn mail van 2 februari 2018 heb ik u gevraagd om voor 19 februari 2018 een overzicht te ontvangen van de werknemers die ten onrechte verloond zijn in [belanghebbende] in plaats van [B.V. 1] . Tevens heb ik u gevraagd de situatie te beschrijven en eventuele bewijsstukken te overleggen , zodat ik het bezwaar inhoudelijk kan beoordelen. Tot op heden heb ik hier geen reactie op ontvangen . Graag ontvang ik voor 19 maart 2018 hier ook een reactie op.”
Bij e-mailbericht van 19 maart 2018 reageert belanghebbende hierop als volgt:
“Zoals afgesproken hierbij de stukken (zie bijlage).
Na constatering hebben wij de correcties uit laten voeren (zie bijlage).
Werknemers van [B.V. 1] zijn onterecht verloond bij [belanghebbende].”
Bij e-mailbericht van 16 april 2018 verzoekt de Inspecteur belanghebbende vervolgens om de volgende informatie te verstrekken:
“U geeft aan dat werknemers van [B.V. 1] onterecht zijn verloond bij [belanghebbende]. Ik heb hier enkele vragen over:
1. Wat is de relatie tussen [B.V. 1] en [belanghebbende]?
2. In 2016 wordt in verschillende maanden het loon van de heer of mevrouw [B] , [C] , [E] en [D] teruggedraaid naar nihil. In 2017 wordt het loon van de heer of mevrouw [B] , [C] , [F] en [D] in meerdere maanden teruggedraaid naar nihil.
1. Zijn dit de betreffende werknemers die in [B.V. 1] verloond hadden moeten worden?
2. Wat is de reden van de verloning van de betreffende werknemers in de verkeerde BV?
3. Heeft u bewijsstukken (contracten, overige correspondentie) dat de werknemers onterecht in [belanghebbende zijn verloond?”
Bij brief van 20 april 2018 maakt belanghebbende nogmaals bezwaar tegen de opgelegde naheffingsaanslagen. Daarbij heeft belanghebbende een salarisoverzicht van LogiSal® Salaris, opgesteld door [Belastingadviseurs B.V.] , overgelegd.
Bij e-mailbericht van 23 april 2018 verzoekt de Inspecteur om een reactie op het onder 2.12 genoemde e-mailbericht en neemt daarbij als termijn uiterlijk 2 mei 2018 op.
Bij e-mailbericht van 10 mei 2018 verzoekt belanghebbende om uitstel om de gevraagde informatie over te leggen, in verband met het opvragen van alle arbeidscontracten van de werknemers per onderneming.
Bij e-mailbericht van 23 mei 2018 reageert de Inspecteur:
“Omdat ik u telefonisch niet te pakken krijg, mail ik u bij deze. U verzoekt in onderstaande mail om zes weken uitstel voor het beantwoorden van mijn mail van 16 april 2018, gerappelleerd op 23 april 2018 en 4 mei 2018. Ik kan niet (volledig) aan uw verzoek tegemoet komen. Ook in mijn mail van 7 maart 2018 heb ik gevraagd om uitleg en bewijsstukken, maar heb ik geen reactie gekregen. Hierbij verleen ik u nog twee weken uitstel (uiterlijk 7 juni 2018), waarbij u totaal vier weken uitstel heeft gekregen op onderstaand verzoek. (…)”
Bij brief van 1 juni 2018 reageert belanghebbende op het e-mailbericht van 16 april 2018 (2.12). De brief vermeldt:
“Uw vraag 1:
Wat is de relatie tussen [B.V. 1] en [belanghebbende]?
Antwoord:
Per 1 november 2015 heeft [B.V. 2] de locatie [adres] te [woonplaats] overgekocht van [B.V. 1] (goodwill en inventaris). [B.V. 2] heeft een nieuwe BV opgericht genaamd [belanghebbende]. De overdracht is niet vlekkeloos gegaan zoals de verwachtingen en afspraken waren gemaakt tussen de heer [G] en [B.V. 2] . Leveranciers en werknemers waren nimmer op de hoogte gesteld betreft overname van de locatie [woonplaats] . Werknemers werkzaam bij [B.V. 1] weigerde om een nieuwe contract aan te gaan met [belanghebbende]. Zij freesde dat hun vordering op [B.V. 1] (pensioen, restant loon 2014/2015 en vakantiegeld 2013/2014/2015) verloren zouden gaan. Deze werknemers ( [B] , [C] , [E] en [D] ) bleven werkzaam bij [B.V. 1] . Belanghebbende heeft nieuwe werknemers aangenomen voor haar locatie [woonplaats] .
Uw vraag 2:
In 2016 wordt in verschillende maanden het loon van de heer of mevrouw [B] , [C] , [E] en [D] teruggedraaid naar nihil. In 2017 wordt het loon van de heer of mevrouw [B] , [C] , [F] en [D] in meerdere maanden teruggedraaid naar nihil.
1. Zijn dit de betreffende werknemers die in [B.V. 1] verloond hadden moeten worden?
2. Wat is de reden van de verloning van de betreffende werknemers in de verkeerde BV?
3. Heeft u bewijsstukken (contracten, overige correspondentie) dat de werknemers onterecht in [belanghebbende] zijn verloond?
Antwoord 2.1:
De heer [B] , de heer [C] , de heer [E] en de heer [D] zijn werknemers van [B.V. 1] . Zij hebben nimmer ingestemd met overdracht naar [belanghebbende].
Antwoord 2.2:
De heer [E] (voormalig manager) was voorbarig geweest dat de overdracht positief zou verlopen en dat de heer [G] ( [B.V. 1] ) alle werknemers direct zou uitbetalen waarop ze recht hadden. Helaas was en is dit tot op heden niet gebeurd. Alle werknemers die niet ingestemd hadden zijn teruggezet naar de juiste BV ( [B.V. 1] ).
Antwoord 2.3:
In de bijlage treft u brieven die naar alle werknemers zijn verzonden betreft arbeidscontracten. Werknemers die verloond waren door [belanghebbende] en niet hebben ingestemd met de overdracht zijn met terugwerkend kracht verloond bij [B.V. 1] . Deze 4 werknemers zijn teruggedraaid bij [belanghebbende].
(…)
De heer [E] (voormalig manager [B.V. 1] & [belanghebbende]) heeft te snel alle werknemers van [B.V. 1] overgezet zonder goedkeuring en instemming van zijn collega's. Hierdoor zijn er verwarring ontstaan bij de Belastingdienst en bij de boekhouders van beide ondernemingen.
(…)”
Bij deze brief heeft belanghebbende de volgende bijlagen gevoegd: Een tweetal brieven, met dagtekening 7 maart 2016, gericht aan de werknemers [C] en [B] en ondertekend door [E] , waarin, onder meer, de afspraak is opgenomen dat de werknemers bij [B.V. 1] in dienst blijven totdat [G] alle betalingen heeft gedaan. Voorts heeft belanghebbende overgelegd een arbeidscontract, ondertekend op 2 januari 2003, tussen [bedrijf] en [B] en een ontslagbrief van [C] met dagtekening 1 februari 2018 gericht aan ‘ [naam] ’ ten name van [A] .
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
“6. In geschil is of de naheffingsaanslagen naar juiste bedragen zijn opgelegd.
7. Eiseres stelt dat diverse personeelsleden ten onrechte bij haar zijn verloond, omdat zij bij [B.V. 1] verloond hadden moeten worden. De rechtbank stelt voorop dat het feit dat personeelsleden niet bij de juiste vennootschap zijn verloond, niet afdoet aan het feit dat deze vennootschap inhoudingsplichtig is. Het is vervolgens aan eiseres om aannemelijk te maken dat de loonheffingen toch bij een andere vennootschap in aanmerking hadden moeten komen. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres daar niet in geslaagd. De overgelegde loonaangifte, verzamelloonstaten voor 2016 en 2017 en salarisspecificaties per medewerker geven geen uitsluitsel over de verloning.
8. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder de bezwaren tegen de naheffingsaanslagen op goede gronden heeft afgewezen. De beroepen zijn daarom ongegrond verklaard.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”
Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen
In hoger beroep is, zo begrijpt het Hof, in geschil of de door belanghebbende ingediende correctieberichten als bezwaarschriften hadden moeten worden aangemerkt. Voorts is in geschil of de naheffingsaanslagen en de boetebeschikkingen terecht aan belanghebbende zijn opgelegd, meer specifiek is in geschil of belanghebbende met betrekking tot [B] , [C] en [D] als inhoudingsplichtige voor de loonheffingen kan worden aangemerkt. Belanghebbende beantwoordt de eerste vraag bevestigend en de tweede vraag ontkennend. De Inspecteur beantwoordt de vragen in tegenovergestelde zin.
Belanghebbende concludeert, naar het Hof begrijpt, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraken op bezwaar, de naheffingsaanslagen en de boeteschikkingen.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.