Gerechtshof Den Haag, 20-09-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:2710, BK-22/00327, BK-22/00328, BK-22/00329, BK-22/00330 en BK-22/00331
Gerechtshof Den Haag, 20-09-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:2710, BK-22/00327, BK-22/00328, BK-22/00329, BK-22/00330 en BK-22/00331
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 20 september 2023
- Datum publicatie
- 5 februari 2024
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2022:1048, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- BK-22/00327, BK-22/00328, BK-22/00329, BK-22/00330 en BK-22/00331
- Relevante informatie
- Art. 1:3 Awb, Art. 7:1 Awb, Art. 8:1 Awb, Art. 26 AWR
Inhoudsindicatie
Art. 1:3, 7:1 en 8:1 Awb. Art. 26 AWR. Ontvankelijkheid. Bezwaar tegen niet bestaande naheffingsaanslagen loonheffing.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-22/00327, BK-22/00328, BK-22/00329, BK-22/00330 en BK-22/00331
in het geding tussen:
(gemachtigde: N. Adrichem)
en
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 10 februari 2022, nummers SGR 19/4362, SGR 19/4423, SGR 19/4463, SGR 19/4466 en SGR 19/4470.
Procesverloop
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen een vijftal door haar genoemde naheffingsaanslagen in de loonheffingen.
Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaren tegen de naheffingsaanslagen niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Ter zake heeft de Rechtbank € 345 griffierecht geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake hiervan is een griffierecht geheven van € 584. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 14 juni 2023. De Inspecteur is verschenen. De datum van de zitting is met de gemachtigde van belanghebbende na een eerder verleend uitstel telefonisch afgestemd. De griffier heeft belanghebbende bij aangetekende brief, verzonden op 15 mei 2023 naar het postbusadres van de gemachtigde van belanghebbende, [postadres 1] , onder vermelding van plaats en tijdstip uitgenodigd op de zitting te verschijnen. Blijkens door de griffier ingewonnen inlichtingen (Track & Trace) is de brief op 2 juni 2023 retour afzender gekomen en op 5 juni 2023 door het Hof ontvangen. De uitnodiging voor de mondelinge behandeling van de onderhavige zaak is ook per e-mailbericht van 13 mei 2023 naar de gemachtigde van belanghebbende verzonden. Dit e-mailbericht is op verzoek van de gemachtigde van belanghebbende nogmaals verzonden op 31 mei 2023. De gemachtigde van belanghebbende heeft de ontvangst van laatstgenoemd bericht bevestigd per e-mailbericht van 5 juni 2023. Van de zijde van belanghebbende is [A] verschenen. [A] beschikte niet over een volmacht en heeft deze ook nadien, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, niet overgelegd. Het Hof gaat er daarom vanuit dat namens belanghebbende niemand ter zitting is verschenen en gaat aan de verklaringen van [A] voorbij. Ter zitting is tevens behandeld het hoger beroep van belanghebbende, met zaaknummers BK-22/00318 en BK-22/00319, BK-22/00320 tot en met BK-22/00326, BK-22/00332 tot en met BK-22/00336 en BK-22/00337 tot en met BK-22/00342. Voor zover in die zaken door partijen stukken zijn overgelegd, worden die stukken geacht ook in de onderhavige procedure te zijn overgelegd. Tevens wordt hetgeen door partijen in die zaken voor het overige is aangevoerd, aangemerkt als te zijn aangevoerd in de onderhavige zaak. Van het verhandelde ter zitting is één proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
De Rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep relevant, de feiten als volgt vastgesteld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
“(…)
6. Eiseres heeft gedurende de beroepsprocedure verschillende correspondentieadressen aan de rechtbank doorgegeven:
- -
-
In het beroepschrift met dagtekening 3 oktober 2018 wordt [postadres 2] (adres 1) als correspondentieadres vermeld;
- -
-
In de brief van 2 juli 2019 wordt [postadres 3] (adres 2) als correspondentieadres vermeld;
- -
-
In haar brief met dagtekening 23 juli 2019 wordt [postadres 4] (adres 3) als correspondentieadres vermeld;
- -
-
In haar brief met dagtekening 24 januari 2020 wordt adres 2 als correspondentie adres genoemd.
7. Op 11 december 2019 heeft de rechtbank aan eiseres een brief gestuurd waarin is verzocht om afschriften van de genoemde naheffingsaanslagen te overleggen. In reactie hierop heeft eiseres de op 24 januari 2020 gedagtekende brief met bijlagen verstuurd. Volgens de brief bevatten de bijlagen 1 tot en met 5 afschriften van de naheffingsaanslagen en bezwaarschriften. De rechtbank heeft in de bijlagen 1 tot en met 5 geen naheffingsaanslagen aangetroffen, maar wel enkele blanco vellen.
8. Bij brief van 24 juli 2020 wordt eiseres in de gelegenheid gesteld om alsnog afschriften van de naheffingsaanslagen toe te sturen. Deze brief is verstuurd naar adres 1.
9. Bij uitblijven van een reactie op de brief van 24 juli 2020 is eiseres per aangetekende van 9 oktober 2020 gerappelleerd. De brief is verstuurd naar adres 2 en op 22 oktober 2020 door de rechtbank onbestelbaar retour ontvangen.
10. Bij aangetekende brief van 28 oktober 2020 is eiseres nogmaals gerappelleerd. Deze brief is geadresseerd aan adres 3 en op 16 november 2020 door de rechtbank onbestelbaar retour ontvangen.
(…)”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan.
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
“11. In geschil is of verweerder de bezwaren terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
12. Ter zitting is door verweerder toegelicht dat de genoemde aanslagnummers niet bestaan en dat zij mogelijk abusievelijk zijn genoemd aangezien aan eiseres een groot aantal naheffingsaanslagen is opgelegd. De rechtbank acht deze verklaring aannemelijk en weegt daarbij mee dat eiseres desgevraagd geen afschriften van de door haar genoemde naheffingsaanslagen heeft overgelegd. Op de verzoeken die de rechtbank daartoe heeft gedaan is en die naar alledrie de doorgegeven correspondentieadressen zijn verstuurd, is door eiseres niet gereageerd.
13. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder de bezwaren tegen de naheffingsaanslagen op goede gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard. De beroepen zijn daarom ongegrond verklaard.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”