Gerechtshof Den Haag, 20-09-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:2712, BK-22/00337, BK-22/00338, BK-22/00339, BK-22/00340, BK-22/00341 en BK-22/00342
Gerechtshof Den Haag, 20-09-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:2712, BK-22/00337, BK-22/00338, BK-22/00339, BK-22/00340, BK-22/00341 en BK-22/00342
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 20 september 2023
- Datum publicatie
- 5 februari 2024
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2022:1052, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- BK-22/00337, BK-22/00338, BK-22/00339, BK-22/00340, BK-22/00341 en BK-22/00342
- Relevante informatie
- Art. 6:9 Awb, Art. 6:11 Awb, Art. 26c AWR
Inhoudsindicatie
Art. 26c AWR. Art. 6:9 en 6:11 Awb. Ontvankelijkheid beroep. Niet tijdige indiening beroepschrift. Geen verschoonbare termijnoverschrijding.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-22/00337, BK-22/00338, BK-22/00339, BK-22/00340, BK-22/00341 en
BK-22/00342
in het geding tussen:
(gemachtigde: N. Adrichem)
en
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 10 februari 2022, nummers SGR 20/5383, SGR 20/5384, SGR 20/5385, SGR 20/5386, SGR 20/5387 en SGR 20/5388.
Procesverloop
De Inspecteur heeft aan belanghebbende over de hierna vermelde tijdvakken naheffingsaanslagen in de loonheffingen (de naheffingsaanslagen) opgelegd:
Aanslagnummer |
Tijdvak |
Dagtekening |
[nummer 1] .A.01.701.0 |
Januari 2017 |
24 maart 2017 |
[nummer 1] .A.01.702.0 |
Februari 2017 |
26 april 2017 |
[nummer 1] .A.01.703.0 |
Maart 2017 |
24 mei 2017 |
[nummer 1] .A.01.704.0 |
April 2017 |
23 juni 2017 |
[nummer 1] .A.01.705.0 |
Mei 2017 |
24 juli 2017 |
[nummer 1] .A.01.706.0 |
Juni 2017 |
24 augustus 2017 |
Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar tegen de naheffingsaanslag die eindigt op 701.0 niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar tegen de naheffingsaanslag die eindigt op 702.0 afgewezen. Bij beschikkingen heeft de Inspecteur de overige naheffingsaanslagen gehandhaafd en de boetes bij de naheffingsaanslagen [nummer 1] .A.01.703.0, [nummer 1] .A.01.705.0 en [nummer 1] .A.01.706.0 verminderd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. De Rechtbank heeft de beroepen niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake hiervan is een griffierecht geheven van € 584. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 14 juni 2023. De Inspecteur is verschenen. De datum van de zitting is met de gemachtigde van belanghebbende na een eerder verleend uitstel telefonisch afgestemd. De griffier heeft belanghebbende bij aangetekende brief, verzonden op 15 mei 2023 naar het postbusadres van de gemachtigde van belanghebbende, [postadres] , onder vermelding van plaats en tijdstip uitgenodigd op de zitting te verschijnen. Blijkens door de griffier ingewonnen inlichtingen (Track & Trace) is de brief op 2 juni 2023 retour afzender gekomen en op 5 juni 2023 door het Hof ontvangen. De uitnodiging voor de mondelinge behandeling van de onderhavige zaak is ook per e-mailbericht van 13 mei 2023 naar de gemachtigde van belanghebbende verzonden. Dit e-mailbericht is op verzoek van de gemachtigde van belanghebbende nogmaals verzonden op 31 mei 2023. De gemachtigde van belanghebbende heeft de ontvangst van laatstgenoemd bericht bevestigd per e-mailbericht van 5 juni 2023. Van de zijde van belanghebbende is [A] verschenen. [A] beschikte niet over een volmacht en heeft deze ook nadien, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, niet overgelegd. Het Hof gaat er daarom vanuit dat namens belanghebbende niemand ter zitting is verschenen en gaat aan de verklaringen van [A] voorbij. Ter zitting is tevens behandeld het hoger beroep van belanghebbende, met zaaknummers BK-22/00318 en BK-22/00319, BK-22/00320 tot en met BK-22/00326, BK-22/00327 tot en met BK-22/00331 en BK-22/00332 tot en met BK-22/00336. Voor zover in die zaken door partijen stukken zijn overgelegd, worden die stukken geacht ook in de onderhavige procedure te zijn overgelegd. Tevens wordt hetgeen door partijen in die zaken voor het overige is aangevoerd, aangemerkt als te zijn aangevoerd in de onderhavige zaak. Van het verhandelde ter zitting is één proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
Belanghebbende heeft tegen de aan haar opgelegde naheffingsaanslagen bezwaar gemaakt.
Bij uitspraak op bezwaar, met dagtekening 4 augustus 2017, heeft de Inspecteur het bezwaar van belanghebbende, gericht tegen de naheffingsaanslag [nummer 1] .A.01.701.0, niet-ontvankelijk verklaard en als een verzoek om ambtshalve vermindering aangemerkt. Voorts is in de uitspraak op bezwaar opgenomen:
“U kunt niet in beroep gaan tegen mijn beslissing op uw verzoek.
U kunt bij de rechtbank wel in beroep gaan tegen de niet-ontvankelijkheidverklaring van uw bezwaarschrift.”
Bij uitspraak op bezwaar, met dagtekening 31 augustus 2017, heeft de Inspecteur het bezwaar van belanghebbende, gericht tegen de naheffingsaanslag [nummer 1] .A.01.702.0, afgewezen. Voorts is in de uitspraak op bezwaar opgenomen:
“U kunt bij de rechtbank in beroep gaan tegen mijn beslissing op uw bezwaar.
Meer informatie over in beroep gaan kunt u vinden op www.belastingdienst.nl en www.rechtspraak.nl”
Bij beschikkingen van 23 juni 2017 en 24 november 2017 heeft de Inspecteur de overige naheffingsaanslagen gehandhaafd en de boetes bij de naheffingsaanslagen [nummer 1] .A.01.703.0, [nummer 1] .A.01.705.0 en [nummer 1] .A.01.706.0 verminderd.
Bij e-mailbericht van 3 januari 2018 heeft belanghebbende opnieuw bezwaar gemaakt tegen, onder meer, de naheffingsaanslagen.
Op 8 januari 2018 heeft de Inspecteur telefonisch contact gehad met belanghebbende.
Bij e-mailbericht van 10 januari 2018 informeert de Inspecteur belanghebbende als volgt:
“U geeft aan dat onderstaande bijlagen reeds per post zijn verzonden. Deze zijn nog niet door de Belastingdienst ontvangen en/of verwerkt. De ontvangstbevestiging voor de bezwaren die nog niet eerder zijn ontvangen of waarvan reeds uitspraak op bezwaar is gedaan volgt na verwerking van de papieren versie.”
Bij brief van 2 februari 2018 bevestigt de Inspecteur de ontvangst van het onder 2.3 genoemde bezwaar. De ontvangstbevestiging vermeldt, voor zover in hoger beroep van belang, dat tegen enkele van de bestreden naheffingsaanslagen al eerder bezwaar is gemaakt en dat hierop al uitspraak op bezwaar is gedaan. Het betreft, onder meer, de naheffingsaanslagen. De brief vermeldt verder:
“Op 8 januari 2018 gaf uw collega, de heer [A] , telefonisch desgevraagd
aan dat ik de bezwaarschriften tegen de hiervoor vermelde aanslagen niet hoef aan te merken als beroep. Ik heb uw bezwaarschriften van 3 januari 2018 dus niet doorgezonden naar rechtbank Den Haag.
(…)”
Bij brief van 19 september 2018 doet de Inspecteur uitspraak op bezwaar. Hierin herhaalt de Inspecteur dat op, onder meer, de naheffingsaanslagen eerder uitspraak op bezwaar is gedaan. De brief vermeldt verder:
“Op 8 januari 2018 gaf u, telefonisch desgevraagd aan dat ik de bezwaarschriften tegen de hiervoor vermelde aanslagen niet hoef aan te merken als beroep. Ik heb uw bezwaarschriften niet doorgezonden naar rechtbank Den Haag.”
Bij faxbericht van 2 juli 2019 aan de Rechtbank verzoekt belanghebbende om een behandeldatum van het beroep. Daarbij heeft belanghebbende, voor zover in hoger beroep van belang, een afschrift van het beroepschrift, gedagtekend 3 oktober 2018, een afschrift van de uitspraak op bezwaar, gedagtekend 19 september 2018 en een afschrift van een bezwaarschrift, gedagtekend 20 april 2018, overgelegd.
Het bezwaarschrift met dagtekening 20 april 2018 vermeldt:
“Hierbij dienen wij nogmaals bezwaar in tegen aanslagnummer:
[nummer 2] .A.01.7010 [nummer 2] .A.01.7070
[nummer 2] .A.01.7020 [nummer 2] .A.01.7080
[nummer 2] .A.01.7030 [nummer 2] .A.01.7090
[nummer 2] .A.01.7040 [nummer 2] .A.01.7100
[nummer 2] .A.01.7050 [nummer 2] .A.01.7110
[nummer 2] .A.01.7060 [nummer 2] .A.01.7120
(…)”
Bij brief van 4 december 2019 informeert de Inspecteur de Rechtbank als volgt:
“(…)
De Inspecteur e-mailt de brief van 2 februari 2018 op 9 februari 2018 naar belanghebbende. Belanghebbende bevestigt per e-mail van 9 februari 2018 de ontvangst van deze e-mail van de inspecteur, inclusief de brief van 2 februari 2018. (…)
De inspecteur stelt vast dat tegen 11 naheffingsaanslagen reeds uitspraak op bezwaar is gedaan. De inspecteur vermoedt dat belanghebbende wellicht verzoekt om ambtshalve herziening van de 11 naheffingsaanslagen. Ten einde duidelijkheid te verkrijgen heeft de inspecteur op 8 januari 2018 telefonisch contact met belanghebbende. De Inspecteur vermeldt in de brief van 2 februari 2018 hetgeen is besproken tijdens voornoemd telefonisch contact: belanghebbende heeft aangegeven dat de 11 bezwaren waarop reeds uitspraak is gedaan, niet als beroep aangemerkt dienen te worden. Desgevraagd zendt de inspecteur de betreffende 11 bezwaarschriften niet door naar uw rechtbank, maar neemt ze als verzoek om ambtshalve herziening in behandeling. (…)”
Bij brief van 24 januari 2020 reageert belanghebbende op deze brief van de Inspecteur:
“Er is nimmer door ons ingestemd op 8 januari 2018 dat de bezwaarschriften niet hoef aan te merken als beroep.
Pas op 9 februari 2018 zijn wij in kennis gesteld dat ons 2e bezwaar verzoek is aangekomen bij de Belastingdienst. De heer [A] kon nimmer ingestemd hebben op een schrijven van 2 februari 2018 die behandeld is op 8 januari 2018 telefonisch. (…)
De belastingdienst bevestigd op 10 januari 2018 productie 18 dat zij deze bezwaarschriften nog niet heeft ontvangen. Hoe kan het dat er op 8 januari 2018 deze bezwaren telefonisch zijn behandeld met de heer [A] ?”
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangemerkt als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
“5. Voor het indienen van een beroepschrift geldt een termijn van zes weken. Deze termijn begint op de dag na die van dagtekening van de uitspraak op bezwaar, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. Dit volgt uit artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Een beroepschrift is tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn door de rechtbank is ontvangen. Als het beroepschrift per post wordt verstuurd, is het ook tijdig ingediend wanneer het voor afloop van de termijn op de post is gedaan en door de rechtbank is ontvangen binnen een week na afloop van de termijn. Dit volgt uit artikel 6:9, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
6. De rechtbank heeft vastgesteld dat zowel de brief van 2 juli 2019 als het door eiseres gestelde beroep van 3 oktober 2018 en het nadere bezwaar van 20 april 2018 buiten de termijn voor het indienen van een beroepschrift tegen de bestreden uitspraken op bezwaar door de rechtbank zijn ontvangen. Ook de op 3 januari 2018 gedagtekende bezwaren tegen de naheffingsaanslagen kunnen niet als tijdig ingesteld beroep worden aangemerkt. De rechtbank acht ongeloofwaardig dat het door verweerder genoemde telefoongesprek met de heer [A] niet zou hebben plaatsgevonden. Eiseres is er reeds met de brieven van verweerder van 2 februari 2018 en 19 september 2018 van op de hoogte gesteld dat de bezwaren naar aanleiding van een telefoongesprek op 8 januari 2018 met de heer [A] niet als beroep zijn doorgestuurd naar de rechtbank. Niet valt in te zien waarom deze voorstelling van zaken pas in augustus 2020 door eiseres wordt betwist. De rechtbank kan de stelling van eiseres niet volgen dat er op 8 januari 2018 nog geen telefoongesprek met de heer [A] heeft kunnen plaatsvinden. Uit de e-mail van verweerder van 10 januari 2018 volgt dat verweerder er van op de hoogte was dat op sommige van de op dat moment nog niet per post ontvangen bezwaren al uitspraak was gedaan.
7. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat de termijnoverschrijding haar niet is toe te rekenen. Derhalve is geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb die in de weg zou staan aan niet-ontvankelijkverklaring.
8. Gelet op wat hiervoor is overwogen, zijn de beroepen niet-ontvankelijk verklaard.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
(…)”