Home

Gerechtshof Den Haag, 06-12-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:2729, BK-22/01284

Gerechtshof Den Haag, 06-12-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:2729, BK-22/01284

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
6 december 2023
Datum publicatie
4 maart 2024
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2023:2729
Zaaknummer
BK-22/01284
Relevante informatie
Art. 7:15 Awb

Inhoudsindicatie

Is de verzuimboete terecht en tot het juiste bedrag opgelegd. Heeft de Rechtbank de proceskostenvergoeding tot het juiste bedrag vastgesteld?

Uitspraak

Team Belastingrecht

enkelvoudige kamer

nummer BK-22/01284

in het geding tussen:

(gemachtigde: J.L.M. Reijnen)

en

(vertegenwoordiger: […] )

op het hoger beroep van belanghebbende en het incidentele hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 31 oktober 2022, nummer SGR 19/3171.

Procesverloop

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2017 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.259 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 17.317 (de aanslag). Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen is belastingrente van € 93 in rekening gebracht (de beschikking belastingrente) en is een verzuimboete van € 369 opgelegd.

1.2.

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag, de beschikking belastingrente en de verzuimboete afgewezen.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Ter zake van het beroep is een griffierecht van € 47 geheven. De beslissing van de Rechtbank luidt, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:

“De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde uitspraak op bezwaar in stand blijven;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.787;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47 aan eiser te vergoeden.”

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Ter zake van het hoger beroep is een griffierecht geheven van € 136. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een nader stuk ingediend, ingekomen bij het Hof op 15 maart 2023, waarin hij tevens zijn zienswijze omtrent het incidentele hoger beroep naar voren heeft gebracht.

1.5.

De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgevonden ter zitting van het Hof van 25 oktober 2023. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.

Belanghebbende is bij brief van 28 februari 2018 uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV voor het jaar 2017. De Inspecteur heeft bij brief van 5 juni 2018 belanghebbende een herinnering gestuurd voor het doen van aangifte. De Inspecteur heeft bij brief van 5 juli 2018 belanghebbende aangemaand om aangifte te doen. In deze brief staat vermeld dat de aangifte uiterlijk 19 juli 2018 bij de Inspecteur moet zijn ingediend.

2.2.

Belanghebbende heeft bij brief van 14 augustus 2018 de Inspecteur verzocht om uitstel voor het doen van aangifte IB/PVV 2017 tot uiterlijk 1 december 2018. De Inspecteur heeft dit verzoek bij brief van 5 september 2018 afgewezen.

2.3.

Belanghebbende heeft op 16 oktober 2018 de aangifte IB/PVV 2017 ingediend.

2.4.

De Inspecteur heeft de aanslag met dagtekening 10 januari 2019 vastgesteld en heeft daarbij een verzuimboete opgelegd. Bij uitspraak op bezwaar zijn de aanslag en de verzuimboete gehandhaafd.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, het volgende overwogen, waarbij belanghebbende is aanduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:

De verzuimboete

8. Met betrekking tot de verzuimboete oordeelt de rechtbank dat deze terecht en niet tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Eiser heeft ondanks daartoe te zijn uitgenodigd, herinnerd aangemaand niet binnen de in de aanmaning gestelde zijn aangifte ingediend. Onder die omstandigheden mag verweerder op grond van de geldende regelgeving een verzuimboete opleggen tot het bewuste bedrag. Dat is slechts anders indien sprake is van afwezigheid van alle schuld (avas); dan dient oplegging van een boete achterwege te blijven. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank, anders dan eiser stelt, hier geen sprake. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.

9. Van avas is sprake als eiser alle in de gegeven omstandigheden van hem in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat het verzuim niet zou worden begaan. De rechtbank kan wel begrijpen dat eiser is overvallen door de door hem aangedragen omstandigheden die erop neerkomen dat hij zowel na ontvangst van de uitnodiging als na ontvangst van de herinnering zijn toenmalige gemachtigde de benodigde bescheiden heeft opgestuurd en vervolgens na ontvangst van de aanmaning zijn gemachtigde nogmaals heeft willen aansporen en er toen achter kwam die die was overleden en dus de aangifte niet kon verzorgen. Dat neemt echter niet weg dat naar het oordeel van de rechtbank niet kan worden geconcludeerd dat eiser ‘alle in de gegeven omstandigheden van hem in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat het verzuim niet zou worden begaan’. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de aanmaning met dagtekening 5 juli 2018 aan eiser is verzonden, en dat de daarin gestelde uiterlijke aangiftetermijn 19 juli was. Desondanks heeft eiser pas op 10 augustus 2018, dus ruimschoots na afloop van de in de aanmaning gestelde termijn, een nieuwe gemachtigde benaderd om hem bij te staan bij het indienen van de aangifte. Reeds dat staat naar het oordeel van de rechtbank er aan in de weg dat sprake is van avas. Eiser had eerder actie kunnen (en moeten) ondernemen, hetzij door contact op te nemen met de belastingdienst over het niet in staat zijn om tijdig aangifte te doen, hetzij door eerder een gemachtigde te benaderen om hem bij het indienen bij te staan. Dat hij daartoe niet in staat was, is gesteld noch gebleken.

Dat eiser, naar hij stelt, nadat hij ontdekte dat zijn gemachtigde was overleden nog wel heeft getracht zijn aangifte zelf in te dienen middels de vooringevulde aangifte maar daarin wegens fouten in die vooringevulde aangifte niet is geslaagd, doet, wat daar ook van zij, aan het vorenstaande niet af. Dat neemt namelijk niet weg dat hij voldoende tijd had voor één van de hiervoor genoemde alternatieve handelwijzen.

10. Nu ook overigens geen matigingsgronden zijn gesteld of gebleken, is de boete niet te hoog vastgesteld en bestaat ook geen aanleiding de boete, die de rechtbank vanuit het oogpunt van norminscherping ook passend en geboden acht, te matigen.

Het horen

11. Tussen partijen is niet in geschil dat de hoorplicht is geschonden en dat het beroep om die reden gegrond is. Eisers gemachtigde heeft ter zitting verklaard het aan de rechtbank over te laten om te beslissen of de zaak moet worden teruggewezen naar verweerder om eiser alsnog te horen. De rechtbank ziet daartoe geen aanleiding, omdat de standpunten van partijen duidelijk zijn en ook over de feiten geen geschil (meer) bestaat, en eiser in beroep alsnog de gelegenheid gekregen om uiteen te zetten wat hij eventueel in een hoorgesprek in de bezwaarfase naar voren had willen brengen en daarop een reactie van verweerder te krijgen. Wel heeft de rechtbank in de schending van de hoorplicht aanleiding gevonden het beroep gegrond te verklaren en de uitspraak op bezwaar te vernietigen. Nu het beroep van eiser overigens niet tot aanpassing van de belastingaanslag, de belastingrente of de verzuimboete leidt, dienen de rechtsgevolgen van de vernietigde uitspraak op bezwaar in stand te worden gelaten.

12. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep gegrond verklaard en is beslist zoals hiervoor is vermeld.

13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.787 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 269, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1).

(…)

Geschil in het principale hoger beroep en het incidentele hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.

In het principale hoger beroep is in geschil of de verzuimboete terecht is opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.

4.2.

In het incidentele hoger beroep is in geschil of de Rechtbank de Inspecteur tot het juiste bedrag heeft veroordeeld in de door belanghebbende gemaakte proceskosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De Inspecteur beantwoordt deze vraag ontkennend, belanghebbende bevestigend.

4.3.

Belanghebbende concludeert in het principale hoger beroep tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, doch uitsluitend voor zover die ziet op de verzuimboete, en tot vernietiging van de verzuimboete.

4.4.

De Inspecteur concludeert in het incidentele hoger beroep tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, doch uitsluitend wat betreft de daarin toegekende proceskostenvergoeding, en tot vaststelling van de proceskostenvergoeding op een bedrag van € 759.

Beoordeling van het principale hoger beroep en het incidentele hoger beroep

Proceskosten

Beslissing