Home

Gerechtshof Den Haag, 16-02-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:385, BK-22/00082 tot en met BK-22/00086

Gerechtshof Den Haag, 16-02-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:385, BK-22/00082 tot en met BK-22/00086

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
16 februari 2023
Datum publicatie
27 maart 2023
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2023:385
Formele relaties
Zaaknummer
BK-22/00082 tot en met BK-22/00086
Relevante informatie
Art. 9 WBc, Art. 10.21 WMB, Art. 15.36 WMB

Inhoudsindicatie

Btw-compensatiefonds. De werkzaamheden van belanghebbende, bestaande uit de gescheiden inzameling dan wel inzameling en nascheiding van verpakkingsafval en de registratie van de ingezamelde hoeveelheden verpakkingsafval, vormen een economische activiteit.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummers BK-22/00082 tot en met BK-22/00086

in het geding tussen:

(gemachtigde: M. Soltysik)

en

(vertegenwoordiger: […] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 30 december 2021, SGR 21/5143 tot en met SGR 21/5145, en SGR 21/5147 tot en met SGR 21/4159.

Procesverloop

1.1.

Bij beschikkingen met dagtekening 15 december 2020 (2015) respectievelijk 2 februari 2021 (overige jaren) heeft de Inspecteur van belanghebbende gedeeltelijke terugbetaling gevorderd van de bijdragen uit het BTW-compensatiefonds (BCF) die eerder voor de jaren 2015 tot en met 2019 aan belanghebbende waren toegekend en uitbetaald (de beschikkingen). Hierbij is aan belanghebbende, bij gelijktijdig gegeven beschikkingen, belastingrente in rekening gebracht (de rentebeschikkingen).

1.2.

De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar het bezwaar tegen de beschikking en de rentebeschikking voor het jaar 2015 niet-ontvankelijk verklaard en de bezwaren tegen de andere beschikkingen en rentebeschikkingen afgewezen.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Van belanghebbende is € 360 griffierecht geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Van belanghebbende is € 548 griffierecht geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft in een e-mailbericht van 4 december 2022 nadere stukken ingediend. De Inspecteur heeft in e-mailberichten van 7 en 12 december 2022 nadere stukken ingediend. Belanghebbende heeft op 15 december 2022 een laatste

e-mail ingediend.

1.5.

Het hoger beroep is ter zitting van 15 december 2022 behandeld. Partijen zijn verschenen. Met toestemming van partijen zijn tegelijkertijd behandeld de hoger beroepen van de gemeenten [1] (nummer BK-22/00076), [2] (nummers BK22/00077 tot en met BK-22/00081), [3] (nummers BK22/00087 tot en met BK-22/00091), [4] (nummers BK22/00092 tot en met BK-22/00097) [5] (nummers BK22/00098 tot en met BK-22/00101), [6] (nummers BK22/00102 tot en met BK-22/00105), [7] (nummers BK22/00106 tot en met BK-22/00109), [8] (nummers BK22/00110 tot en met BK-22/00113), [9] (nummers BK22/00114 tot en met BK-22/00118) en [10] (nummers BK22/00119 tot en met BK-22/00122).

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

1.6.

Belanghebbende heeft het Hof bij e-mail van 27 januari 2023 verzocht het onderzoek te heropenen. Het Hof heeft dit verzoek afgewezen.

Feiten

2.1.

Gemeenten zijn op grond van artikel 10.21 Wet Milieubeheer (de WMB) verplicht om ten minste eenmaal per week huishoudelijke afvalstoffen (met uitzondering van grove huishoudelijke afvalstoffen) in te zamelen bij elk binnen haar grondgebied gelegen perceel waar zodanige afvalstoffen geregeld kunnen ontstaan.

2.2.

Op basis van het Besluit beheer verpakkingen 2014 (Bbv) zijn producenten en importeurs (het verpakkend bedrijfsleven) verantwoordelijk voor de gescheiden inname of de inname en nascheiding van de door hen in Nederland in de handel gebrachte verpakkingen en de door hen geïmporteerde verpakkingen waarvan zij zich in een kalenderjaar hebben ontdaan. Het verpakkend bedrijfsleven is verder verplicht om bepaalde doelstellingen te halen met betrekking tot hergebruik en andere nuttige toepassingen van de door hen in de handel gebrachte of geïmporteerde verpakkingen.

2.3.

In artikel 9 van het Bbv is bepaald dat het verpakkend bedrijfsleven gezamenlijk uitvoering kan geven aan de verplichtingen die zijn opgenomen in het Bbv. Van deze mogelijkheid is gebruik gemaakt. Daartoe is de [Stichting A] (Stichting A) opgericht.

2.4.

Om praktisch uitvoering te kunnen geven aan de verplichtingen van het Bbv heeft het verpakkend bedrijfsleven een raamovereenkomst gesloten met het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) voor de jaren 2013 tot en met 2022 (de Raamovereenkomst 2013-2022). De Raamovereenkomst 2013-2022 is het vervolg en een aanvulling op de raamovereenkomst voor de jaren 2008 tot en met 2012 (Raamovereenkomst 2008-2012).

2.5.

Uit de Raamovereenkomst 2008-2012 volgt dat Stichting A het fonds administreert en dat VNG, VROM en het verpakkend bedrijfsleven een uitvoeringsprotocol zullen vaststellen waarin wordt vastgelegd onder welke voorwaarden en op welke wijze betaling uit het fonds zal plaatsvinden. Hiertoe is het zogeheten Uitvoerings- en Monitoringsprotocol (UMP) vastgesteld.

2.6.

De Raamovereenkomst 2013-2022 heeft betrekking op de verpakkingsmaterialen glas, papier en karton, hout, metalen en kunststof. In deze Raamovereenkomst is bepaald dat de afspraken over de inzameling van glas, papier en karton, hout en metalen ongewijzigd blijven ten opzichte van de Raamovereenkomst 2008-2012, inclusief addendum, tenzij in de Raamovereenkomst 2013-2022 anders is bepaald. De Raamovereenkomst 2013-2022 bevat de volgende overwegingen:

“Overwegingen:

1. Partijen beogen met deze overeenkomst op hoofdlijnen invulling te geven aan de verplichtingen uit het Besluit beheer verpakkingen en papier en karton (hierna: Besluit) na 2012.

2. Deze overeenkomst is een integraal pakket en geeft de hoofdlijnen voor de periode 2013 tot en met 2022. Daarmee is deze overeenkomst het vervolg op de Raamovereenkomst verpakkingen uit 2007 die op 31 december 2012 afloopt.

3. Partijen kunnen elkaar over en weer houden aan tijdige uitvoering van de verplichtingen die in deze overeenkomst zijn neergelegd.

4. Alle verplichtingen waarvoor dit relevant is, worden opgenomen in het Besluit en kunnen door de Inspectie voor Leefomgeving en Transport (hierna: ILT) worden gehandhaafd.

5. Deze overeenkomst laat onverlet dat de betrokken partijen hun eigen verantwoordelijkheden, verplichtingen en bevoegdheden hebben op grond van de Wet milieubeheer in het algemeen en van het Besluit in het bijzonder.

6. Alle partijen vinden een verdere verduurzaming van verpakkingsmaterialen gewenst en kennen hier een hoge prioriteit aan. Daartoe stellen zij een verduurzamingsagenda vast.

7. Partijen streven naar een systeem waarbij door de totale ketenregie de opbrengsten de kosten dekken.

8. Volgens de Europese Kaderrichtlijn afvalstoffen is bronscheiding van afval de norm.

Nascheiding is op grond van voornoemde richtlijn echter wel toegestaan, mits wordt voldaan aan de criteria uit de kaderrichtlijn inzake uitvoerbaarheid op technisch, milieu- en economisch gebied. Dit betekent dat indien recycling of overige nuttige toepassing via nascheiding zowel kwantitatief als kwalitatief gelijkwaardig of zelfs beter kan worden gerealiseerd dan vla bronscheiding, nascheiding is toegestaan.

9. Uitgangspunt bij deze overeenkomst is dat partijen voor kunststof de vrijheid van keuze van middelen krijgen om aan de hergebruikpercentages ten aanzien van het Besluit en de in de overeenkomst gestelde doelen te voldoen, mits wordt voldaan aan de vereisten van kwaliteit en kwantiteit.”

2.7.

In het addendum bij de Raamovereenkomst 2013-2022 is opgenomen dat het verpakkend bedrijfsleven op grond van het Besluit beheer verpakkingen en papier en karton (de voorloper van het Bbv) verplicht is om de door hen op de markt gebrachte hoeveelheid verpakkingen en de hoeveelheid ingezameld en hergebruikt verpakkingsafval te registreren en te monitoren. Tevens is vermeld dat dit in opdracht van Stichting A wordt gedaan door [Stichting B] .

2.8.

Belanghebbende heeft met [Stichting B] een deelnemersovereenkomst (de deelnemersovereenkomst) afgesloten. De modelovereenkomst waarop deze overeenkomst is gebaseerd luidt, voor zover van belang:

“OVERWEGENDE DAT:

Artikel 2. Verplichtingen

Artikel 4. Opgave

Artikel 5. Controle

Artikel 6. Informatieverstrekking aan [Stichting A]

Oordeel van de Rechtbank

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten

Beslissing