Gerechtshof Den Haag, 02-03-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:417, BK-22/00391
Gerechtshof Den Haag, 02-03-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:417, BK-22/00391
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 2 maart 2023
- Datum publicatie
- 3 april 2023
- Zaaknummer
- BK-22/00391
- Relevante informatie
- Art. 17 lid 2 Wet WOZ, Art. 22 Wet WOZ
Inhoudsindicatie
Belanghebbende ondertekent in december 2018 de koop-/aannemingsovereenkomst voor een nieuwbouwwoning die wordt opgeleverd in 2020. Bij het bepalen van de waarde van de woning voor het kalenderjaar 2021, naar waardepeildatum 1 januari 2020 en toestandsdatum 1 januari 2021, dient te worden uitgegaan van de marktwaarde van de woning, welke moet worden bepaald in overeenstemming met de door belanghebbende betaalde koopsom, inclusief meerwerk. De Heffingsambtenaar heeft deze marktwaarde vervolgens onterecht geïndexeerd.
Uitspraak
Team Belastingrecht
enkelvoudige kamer
nummer BK-22/00391
in het geding tussen:
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland, de Heffingsambtenaar,
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 22 maart 2022, SGR 21/3065.
Procesverloop
De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde op 1 januari 2020 (de waardepeildatum) van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [woonplaats] (de woning), voor het kalenderjaar 2021 vastgesteld op € 405.000. Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende voor het jaar 2021 opgelegde aanslag in de onroerendezaakbelastingen (de aanslag).
Belanghebbende heeft tegen de beschikking en de aanslag bezwaar gemaakt. De Heffingsambtenaar heeft het bezwaar bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake hiervan is een griffierecht van € 49 geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake hiervan is een griffierecht geheven van € 136. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 19 januari 2023. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
2. Belanghebbende is eigenaar van de woning. De woning is een rijwoning met berging. Belanghebbende heeft de woning in december 2018 als nieuwbouwwoning gekocht. De grond is in januari 2019 aan hem geleverd. De woning is in maart 2020 opgeleverd.
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder:
“7. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding" (Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44).
8. De rechtbank stelt voorop dat zij partijen volgt in hun standpunt dat in dit geval de koopsom van de woning als uitgangspunt voor de WOZ-waarde (de marktwaarde) per de waardepeildatum heeft te gelden.
9. Niet in geschil is dat in dit geval de waarde moet worden bepaald naar de toestandsdatum 1 januari 2021 (dus inclusief de aanvullende investeringen zoals dakkapel en keuken). Ter zitting is gebleken dat ook niet (langer) in geschil is dat de totale koopsom van de woning € 372.500 bedraagt (koop/aanneemsom grond plus opstal(len) € 355.000 + dakkapel € 7.500 + keuken € 10.000). Partijen houdt enkel nog verdeeld of voor de waardering per de waardepeildatum nog rekening dient te worden gehouden met de waardestijging tussen het moment van aankoop en de waardepeildatum. Met verweerder beantwoordt de rechtbank die vraag bevestigend, aangezien dat in lijn is met de WOZ-waarderingsmethodiek. Daarbij in aanmerking nemend dat de totale koopsom € 372.500 bedraagt en dat de koopovereenkomst voor de grond (ad. € 72.775) en de aanneemovereenkomst voor de opstal(len) (ad. € 282.225) zijn gedagtekend 19 december 2018 en de koopakte voor de grond is gepasseerd op 4 januari 2019, in samenhang bezien met het feit dat uit trendanalyse blijkt dat tussen de laatstgenoemde transportdatum en de waardepeildatum de waardestijging 9,095% bedroeg, komt de rechtbank tot het oordeel dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Dat, naar eiser ter zitting heeft gesteld, de aannemer de prijsstijging over de bewuste periode reeds in de koop/aanneemsom heeft verdisconteerd, acht de rechtbank niet aannemelijk. Eiser heeft dit ook niet onderbouwd of inzichtelijk gemaakt. Ook overigens heeft eiser niets aangevoerd wat aan het vorenstaande afdoet.
10. Gelet op wat hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat de waarde van de woning alsmede de daarop gebaseerde aanslagen niet te hoog zijn vastgesteld en is het beroep ongegrond verklaard.”