Gerechtshof Den Haag, 21-03-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:624, BK-22/00778
Gerechtshof Den Haag, 21-03-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:624, BK-22/00778
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 21 maart 2023
- Datum publicatie
- 15 mei 2023
- Zaaknummer
- BK-22/00778
- Relevante informatie
- Art. 3:4 Awb, Art. 6:9 Awb, Art. 60 AWR
Inhoudsindicatie
Art. 10ei, lid 2, UB LB 1965; art. 3:4 Awb; Artikel 6:9, lid 2 Awb; Art. 60 Awr.
Een verzoek om toepassing van de 30%-regeling is tijdig gedaan als het binnen vier maanden na aanvang van de tewerkstelling door de inspecteur is ontvangen. Artikel 6:9, lid 2 Awb is niet van toepassing. Het weigeren terugwerkende kracht toe te kennen aan het verzoek om toepassing van de 30%-regeling ingeval van termijnoverschrijding is niet disproportioneel. Coronapandemie levert geen verschoonbare termijnoverschrijding op.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-22/00778
in het geding tussen:
(gemachtigde: F. Post)
en
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 30 juni 2022, nummer SGR 21/1775.
Procesverloop
De Inspecteur heeft het door belanghebbende gedane verzoek om toepassing van de 30%-bewijsregel voor extraterritoriale kosten (de 30%-regeling) als bedoeld in artikel 10ei, lid 1 van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 (het Uitvoeringsbesluit) bij beschikking van 15 juli 2020 voor de periode van 1 mei 2020 tot en met 31 juli 2023 toegewezen (de beschikking).
Belanghebbende heeft tegen de beschikking bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar afgewezen.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake hiervan is een griffierecht van € 49 geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake is een griffierecht geheven van € 136. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een als pleitnota aangeduid nader stuk ingediend, ingekomen bij het Hof op 27 januari 2023.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het Hof van 7 februari 2023. Partijen zijn verschenen. Belanghebbende heeft een aanvullende pleitnota overgelegd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
Belanghebbende heeft op 22 november 2019 met een in Nederland gevestigde werkgever, [A N.V.] (de inhoudingsplichtige), een arbeidsovereenkomst gesloten, waarbij belanghebbende wordt tewerkgesteld in Nederland vanaf 1 december 2019.
Namens belanghebbende is bij aangetekend schrijven met dagtekening 31 maart 2020 een verzoek gedaan om toepassing van de 30%-regeling met ingang van 1 december 2019 (het verzoek).
Het verzoek is door de Inspecteur op 7 april 2020 ontvangen.
Bij beschikking van 15 juli 2020 heeft de Inspecteur het verzoek voor de periode van 1 mei 2020 tot en met 31 juli 2023 toegewezen (de beschikking).
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft, voor zover van belang, geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
“8. Niet in geschil is dat eiser voldoet aan de voorwaarden van de 30%-regeling. In geschil is uitsluitend of de 30%-regeling met terugwerkende kracht vanaf de datum van indiensttreding bij de werkgever, zijnde 1 december 2019 moet worden toegepast.
9. Artikel 10ei van het UBLB luidt als volgt:
“1 Een verzoek om toepassing of voortgezette toepassing van de bewijsregel ten aanzien van een ingekomen werknemer wordt gedaan aan de inspecteur. Deze beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking.
2 Indien het verzoek is gedaan binnen vier maanden na aanvang van de tewerkstelling als extraterritoriale werknemer door de inhoudingsplichtige, werkt de beschikking terug tot en met de aanvang van de tewerkstelling als extraterritoriale werknemer. Indien het verzoek later is gedaan, is de beschikking van toepassing met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin het verzoek is gedaan.”
10. Eiser is op 31 december 2019 in dienst getreden, om voor toepassing van de 30% regeling vanaf datum indiensttreding in aanmerking te komen diende de aanvraag uiterlijk 31 maart 2020 te zijn gedaan. Verweerder stelt zich hierbij terecht op het standpunt dan een dergelijke aanvraag pas is gedaan wanneer deze is ontvangen door verweerder. De datum van verzending is daarbij, anders dan eiser bepleit, niet leidend. In de Awb is immers geen aansluiting gezocht bij de verzending. De aanvraag is in dit geval op 31 maart 2020 aangetekend verzonden en door verweerder op 7 april 2020 ontvangen. Dit laatste betekent dat de aanvraag is meer dan vier maanden na datum indiensttreding gedaan. Dat de aanvraag binnen een week na het verstrijken van de termijn door verweerder is ontvangen, maakt dat niet anders. Artikel 6:9 van de Awb is anders dan eiser stelt op de hier aan de orde zijnde situatie niet van toepassing. Hoofdstuk 6 van de Awb ziet namelijk op bezwaar en beroep en niet op aanvragen van beschikkingen. Verweerder heeft derhalve de ingangsdatum van de 30% regeling terecht conform artikel 10ei, tweede lid van het UBLB vastgesteld op 1 mei 2020.
11. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”