Gerechtshof Den Haag, 17-01-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:681, BK-21/00899
Gerechtshof Den Haag, 17-01-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:681, BK-21/00899
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 17 januari 2023
- Datum publicatie
- 22 mei 2023
- Zaaknummer
- BK-21/00899
- Relevante informatie
- Art. 117 Wschw, Art. 119 Wschw, Art. 122c Wschw, Art. 133 Wschw, Art. 45 VWEU
Inhoudsindicatie
Aanslag watersysteemheffing 2020 en aanslag zuiveringsheffing 2020. Vrijstelling van waterschapsbelastingen voor een werknemer van het Europees Octrooibureau (EOB). Gevolg van toekenning status duurzaam verblijf in Nederland. Art. 10 van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Europese Octrooiorganisatie betreffende het onderdeel van het Europees Octrooibureau in 's-Gravenhage, inclusief Afzonderlijke overeenkomst (Zetelovereenkomst). Art. 45 van het VWEU.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-21/00899
in het geding tussen:
en
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (de Rechtbank) van 26 juli 2021, nummer ROT 20/2515.
Procesverloop
Aan belanghebbende zijn voor het belastingjaar 2020 met dagtekening 30 april 2020 de volgende aanslagen opgelegd:
- -
-
een aanslag in de van eigenaren van gebouwde onroerende zaken geheven watersysteemheffing van het Hoogheemraadschap Delfland van € 168,93 (de aanslag watersysteemheffing);
- -
-
een aanslag in de zuiveringsheffing van het Hoogheemraadschap Delfland van € 280,50 (de aanslag zuiveringsheffing).
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar belanghebbendes bezwaar tegen de onder 1.1 genoemde aanslagen afgewezen.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Ter zake hiervan is een griffierecht geheven van € 48. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Ter zake hiervan is een griffierecht van € 134 geheven.
De Heffingsambtenaar heeft een als ‘verweerschrift’ aangeduid nader stuk ingediend, ingekomen op 15 september 2022. Belanghebbende heeft een nader stuk met bijlagen ingediend, ingekomen op 25 november 2022.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van 6 december 2022. Partijen zijn verschenen. Belanghebbende heeft voorafgaand aan de zitting een pleitnota ingediend. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
Belanghebbende heeft van 1 oktober 1993 tot en met 31 augustus 1997 in het Verenigd Koninkrijk gewoond en gewerkt. Sinds 1 september 1997 is hij werkzaam bij de vestiging van het Europees Octrooibureau in Rijswijk (het EOB). Belanghebbende is ongeveer twee weken vóór 1 september 1997 naar Nederland gekomen en woont sindsdien in Nederland. Belanghebbende had op het moment van indiensttreding bij het EOB de Nederlandse nationaliteit.
Vanaf 2002 heeft belanghebbende de Ierse nationaliteit. Als gevolg van het aannemen van de Ierse nationaliteit heeft belanghebbende zijn Nederlanderschap verloren. Sinds 2010 heeft belanghebbende tevens weer de Nederlandse nationaliteit.
Belanghebbende was in het onderhavige jaar in het bezit van een door het Ministerie van Buitenlandse Zaken verstrekt identiteitsbewijs geprivilegieerden (vervaldatum 1 januari 2022) met daarop onder meer vermeld de code ‘DV’, hetgeen staat voor duurzaam verblijf houdend.
Tot de gedingstukken behoort tevens een door het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan belanghebbende verstrekt identiteitsbewijs geprivilegieerden (vervaldatum 1 januari 2025) met daarop onder meer vermeld de code ‘VV’. Deze code staat voor ‘Vrij Verkeer’ en is toegekend aan werknemers van internationale organisaties met de Nederlandse nationaliteit die zijn aangeworven vanuit een andere EU-lidstaat.
In een schrijven van het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan alle internationale organisaties in Nederland van 26 juni 2020 staat onder meer het volgende vermeld:
“On 13 March 2020 the Supreme Court handed down a judgment on the exemption from tax on income from savings and investments (‘box 3’ income) of two employees holding Dutch nationality who were recruited from abroad by an international organisation established in the Netherlands.
(…)
Consequences of the judgment
This judgment is relevant to certain Dutch nationals employed by an international organisation in the Netherlands. The scope of the Supreme Court’s judgment is limited to employees with Dutch nationality whose position is comparable to non-Dutch nationals who enjoy the rights and freedoms guaranteed by the TFEU by virtue of the fact that they are recruited from a different EU member state (the state where they are living and working at that time) and subsequently come to live in the Netherlands and work at the international organisation concerned. This group of employees thus exercises the right of free movement for workers within the EU which brings them under the scope of article 45 TFEU.
The Supreme Court's judgment gives rise to a new category of privileged persons, namely Dutch employees of an international organisation who were recruited from a different member state and can invoke article 45 TFEU. A new status will be created for this category of privileged persons in the personal records database of the Ministry of Foreign Affairs (PROBAS), which will be assigned the code ‘VV’ (Vrij Verkeer, i.e. free movement).
(…)
Tax consequences
From 13 March 2020, staff with AO/VV or BO/VV status are entitled to the same tax privileges as privileged persons who are not Dutch nationals but are otherwise in the same position.
Starting date
Tax privileges can be applied from 13 March 2020. This means that tax assessments after this date and tax assessments that on 13 March 2020 had not yet become final and unappealable, including consideration of any objection, will be imposed or disposed of in accordance with the Supreme Court's judgment. The privileged person in question must have AO/VV or BO/VV status in PROBAS.
(…)”
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder:
“3. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat uit een kopie van eisers identiteitsbewijs blijkt dat eiser over de AO/DV status beschikt. De toevoeging “DV” betekent dat er sprake is van duurzaam verblijf. Op grond van artikel 2, derde lid, onder b van de Regeling [de Regeling diplomatieke en internationale vrijstellingen waterschapsbelastingen, Hof], krijgen hoofden en leden van diplomatieke en consulaire vertegenwoordigingen van andere mogendheden alleen een vrijstelling, zolang zij niet duurzaam verblijf houden in Nederland.
4. Eiser stelt, onder verwijzing naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (
), waarin eiser en de minister van Buitenlandse Zaken procespartij waren, dat de status “DV” niet in de weg mag staan aan de vrijstelling zoals opgenomen in de Regeling. Eiser heeft ter zitting gemeld, dat van collega’s met een andere dan de Nederlandse nationaliteit in vergelijkbare situaties niet werd en wordt aangenomen, dat ze duurzaam in Nederland verblijven.5. Verweerder stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat de genoemde uitspraak van de Afdeling niet van toepassing is op deze zaak, nu zij betrekking heeft op de aanspraak van het EOB op die privileges en immuniteiten, waaronder de vrijstelling voor zijn werknemers van het betalen van belasting van personenauto's en motorrijwielen in de verhouding tussen de Nederlandse Staat en het Europese Octrooibureau (EOB). Gelet op de strekking en de aard van de Regeling moet volgens verweerder op grond van de Regeling door verweerder beoordeeld worden of eiser gerechtigd is tot een vrijstelling van de aanslagen waterbelasting 2020.
Verweerder heeft onder verwijzing naar artikel 2, derde lid onder b van de Regeling gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor vrijstelling omdat hij duurzaam verblijf houdt in Nederland. Verweerder wijst erop dat het begrip duurzaam verblijf in de Regeling zelf nader is ingevuld door de Minister. In de toelichting bij artikel 2 van de regeling, gepubliceerd in de Staatscourant 2012, nr. 26694, staat vermeld dat sprake is van duurzaam verblijf indien de persoon in kwestie 10 jaren onafgebroken in Nederland woont. Ter zitting heeft verweerder ontkend, dat bij de bepaling of iemand duurzaam verblijft in Nederland zijn/haar nationaliteit een rol zou spelen.
6. Eiser heeft hiertegen, onder verwijzing naar diverse specifiek genoemde stukken, aangevoerd dat de opvatting, dat personeel van internationale organisaties na 10 jaar verblijf in Nederland geacht wordt duurzaam in Nederland te verblijven, een misvatting is. Eiser heeft verder gewezen op 2 arresten van de Hoge Raad van 13 maart 2020 (ECLI:NL:HR:2020:407 en ECLI:NL:HR:2020:400). In de zaak (ECLI:NL:HR:2020:407) was eiser procespartij. In die zaken is geoordeeld dat artikel 45 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) verbiedt onderscheid te maken op basis van nationaliteit bij de toekenning van privileges, voor zover het personen betreft die gebruik hebben gemaakt van hun (Europese) recht op vrijheid van verkeer over interne EU grenzen.
Eiser heeft erop gewezen dat de Minister van Buitenlandse Zaken een note verbale aan de internationale organisaties in Nederland heeft gestuurd naar aanleiding van de arresten ECLI:NL:HR:2020:407 en ECLI:NL:HR:2020:400 met de Regeling van de Minister van Buitenlandse Zaken van 19 juni 2020, Min-BuZa.2020.5404-12, tot wijziging van de Regeling identiteitsbewijs geprivilegieerden (Stcrt. 26 juni 2020, ingangsdatum 27 juni 2020). Eiser heeft de juistheid van de ingangsdatum van 27 juni 2020 bestreden stellende dat deze “contra legem” is en dat de ingangsdatum eerder had moeten liggen. Eiser heeft een kopie van zijn identiteitsbewijs overgelegd waarop de toevoeging “VV” staat vermeld en niet langer “DV”.
In een door eiser aangehaald arrest van de Hoge Raad van 6 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD3159, waarbij een vrijstelling van onroerendezaakbelastingen wegens het gebruik van de onroerende zaak onder verwijzing naar de Regeling was geweigerd omdat de echtgenote van belanghebbende duurzaam in Nederland verblijf houdt, is het volgende geoordeeld.
“3.5.6 De Regeling beoogt blijkens haar inhoud en de daarop gegeven toelichting uitvoering te geven aan het internationale gebruik, zoals dat voortvloeit uit verdragen en uit (zetel-)overeenkomsten die Nederland heeft gesloten met internationale organisaties die zich in Nederland hebben gevestigd. Dat brengt mede dat de in de Regeling vermelde begrippen dienen te worden uitgelegd overeenkomstig de betekenis die zij hebben in die verdragen en overeenkomsten, zoals ook in de toelichting bij de Regeling is vermeld. Daaraan hebben de in artikel 243 van de Gemeentewet bedoelde bewindslieden inhoud gegeven door de beslissing dienaangaande over te laten aan de Minister van Buitenlandse Zaken, die namens de Nederlandse Staat is betrokken bij de totstandkoming en naleving van de in de Regeling genoemde verdragen en (zetel-)overeenkomsten met internationale organisaties, alsmede is aangewezen als eerstverantwoordelijke voor de contacten met die organisaties en om bemiddelend op te treden in geval van problemen van de organisaties met overheden in Nederland.
Het vorenstaande brengt mee dat belanghebbende erop mag vertrouwen dat de heffingsambtenaar hem vrijstelling van onroerendezaakbelasting wegens het gebruik van de onroerende zaak verleent in het geval dat de Minister van Buitenlandse Zaken in overeenstemming met het voorgaande bepaalt dat zijn echtgenote niet duurzaam verblijf houdt in Nederland. (…)
(…)
s Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor een nader onderzoek naar de vraag of de echtgenote van belanghebbende op 1 januari 2000 duurzaam verblijf hield in Nederland. Het ligt op de weg van belanghebbende om zonodig een beslissing van de Minister van Buitenlandse Zaken als bedoeld in 3.5.6 over te leggen.”
In navolging van dit arrest en een arrest van dezelfde datum met gelijke strekking (ECLI:NL:HR:2008:BD3187) is de rechtbank van oordeel dat eiser erop mag vertrouwen dat hem vrijstelling van waterschapsbelastingen wordt verleend als de Minister van Buitenlandse Zaken bepaalt dat hij niet duurzaam verblijf houdt in Nederland. Verweerder heeft verklaard dat zij de beslissing van de Minister van Buitenlandse Zaken volgt en dat zij, zou zij dit zelf hebben beoordeeld, zou hebben geconcludeerd dat eiser duurzaam verblijft gelet op de tijdsduur van het verblijf in Nederland (september 1997 tot 26 juni 2020).
De peildatum voor de heffing van de waterschapsbelasting is ingevolge art. 119 lid 1 Waterschapswet 1 januari. Zoals ook uit de door eiser aangehaalde arresten volgt is het verboden onderscheid te maken op basis van nationaliteit in de toekenning van privileges, ten aanzien van personen die gebruik hebben gemaakt van hun recht op vrijheid van verkeer over interne EU grenzen. In de Regeling van de Minister van Buitenlandse Zaken van 19 juni 2020, Min-BuZa.2020.5404-12 tot wijziging van de Regeling identiteitsbewijs geprivilegieerden gepubliceerd in de Staatscourant, is het volgende bepaald: ‘Personeel alsmede diens gezinsleden, allen met de Nederlandse nationaliteit dat respectievelijk die voorafgaand aan de indiensttreding bij een internationale organisatie een zetelverdrag, een daarmee vergelijkbaar verdrag dan wel een aan een verdrag gelijkgestelde Nota-wisseling heeft, ten minste 12 maanden woonachtig was respectievelijk waren in een andere Europese lidstaat dan Nederland, krijgen de toevoeging ‘/VV’. Deze versie van de Regeling is in werking is getreden op 27 juni 2020 (1 dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst). Zij gold dus nog niet op de peildatum. Daarom kan deze Regeling eiser voor het jaar 2020 niet baten.
Eiser stelt dat de keuze voor deze ingangsdatum en niet een eerdere in strijd met de wet zou zijn. De rechtbank ziet - mede in het licht van de aangehaalde arresten uit 2008 en 2020 - geen aanknopingspunten om die niet-onderbouwde stelling van eiser over te nemen. De huidige vermelding “VV” op eisers identiteitsbewijs maakt het oordeel niet anders, nu die aanpassing niet eerder zal zijn gedaan dan na 1 januari 2020. Verweerder is dan ook ten tijde van de peildatum terecht uitgegaan van de beslissing van de Minister van Buitenlandse Zaken zoals die toen gold.
De rechtbank kan op basis van de stukken niet vaststellen hoe (/of) de Minister van Buitenlandse Zaken voorafgaand aan de Regeling mede op basis van nationaliteit heeft beslist dat werknemers van internationale organisaties al dan niet duurzaam verblijven. De eerst ter zitting naar voren gebrachte stelling van eiser dat collega’s met een andere dan de Nederlandse nationaliteit die minstens zo lang als hij in Nederland verblijven geen van allen de status “DV” hebben gekregen kan niet leiden tot het oordeel dat in strijd met het gelijkheidsbeginsel is gehandeld, nu eiser van die stelling geen (begin van) bewijs heeft overgelegd.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”