Home

Gerechtshof Den Haag, 16-03-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:702, BK-22/00753

Gerechtshof Den Haag, 16-03-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:702, BK-22/00753

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
16 maart 2023
Datum publicatie
26 juni 2023
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2023:702
Formele relaties
Zaaknummer
BK-22/00753
Relevante informatie
Art. 7:1a Awb

Inhoudsindicatie

Vertrouwensbeginsel; de aangifte is ingevuld door een derde; de aanslag is vastgesteld op basis van de loongegevens in de systemen van de Belastingdienst.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-22/00753

in het geding tussen:

(gemachtigde: S.P. Girjasing)

en

(vertegenwoordiger: […] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 23 juni 2022, nummer SGR 20/2210.

Procesverloop

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 een aanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 3.494 (de definitieve aanslag). In de aanslag is een totaalbedrag van € 247 aan loonheffing verrekend. Bij de aanslag is bij beschikking (de beschikking) € 3 belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

De Inspecteur heeft het tegen de aanslag en de beschikking gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding, het bezwaar tevens behandeld als een verzoek om ambtshalve vermindering en dit verzoek afgewezen.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar en de afwijzing van het verzoek (ambtshalve beslissing) van de Inspecteur beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van het beroep is door de griffier van de Rechtbank een griffierecht van € 48 geheven. De Rechtbank heeft het (rechtstreekse) beroep tegen de ambtshalve beslissing van de Inspecteur na instemming van partijen met toepassing van artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ook inhoudelijk behandeld. De Rechtbank heeft het beroep tegen de uitspraak op bezwaar en tegen de beslissing op het verzoek om ambtshalve vermindering ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 136. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 16 februari 2023. Partijen zijn verschenen. De gemachtigde van belanghebbende heeft aan de zitting deelgenomen via een rechtstreekse beeld- en geluidsverbinding (MS Teams) met het Hof. Ter zitting zijn tevens behandeld de hoger beroepen van belanghebbende in de zaken met de nummers BK-22/00754 tot en met BK22/00756. Wat in de ene zaak is aangevoerd en overgelegd wordt geacht te zijn aangevoerd en overgelegd in de andere zaken. Van het verhandelde ter zitting is één proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.

Belanghebbende heeft haar aangifte voor de IB/PVV 2014 door de heer [A] laten invullen. De aangifte vermeldt € 8.752 aan inkomen van [naam 1] en € 7.983 aan inkomen van [naam 2] . Volgens de aangifte is op het inkomen van [naam 1] € 4.500 aan loonheffing ingehouden en op het inkomen van [naam 2] € 3.916. Hierop is aan belanghebbende een voorlopige teruggaaf verleend van € 2.262.

2.2.

Uit gegevens van de Belastingdienst volgt dat het inkomen van belanghebbende voor het jaar 2014 van [naam 1] € 511 bedraagt en van [naam 2] € 2.983. Hierop is een bedrag van in totaal € 247 (€ 184 + € 63) aan loonheffing ingehouden.

2.3.

De definitieve aanslag heeft de dagtekening 26 maart 2016 en is opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 3.494 (€ 511 + € 2.983). Onder verrekening van de eerder verleende teruggaaf van € 2.262 resulteert de aanslag in een te betalen bedrag, inclusief € 3 belastingrente, van € 2.018.

2.4.

Het bezwaar tegen de aanslag en de beschikking is op 22 mei 2019 door de Inspecteur ontvangen.

2.5.

Bij de uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is het bezwaar behandeld als verzoek om ambtshalve vermindering (het verzoek) en is het verzoek afgewezen. Daarbij is vermeld dat tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar beroep kan worden ingesteld en dat tegen de afwijzing van het verzoek bezwaar kan worden gemaakt.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft, voor zover van belang, geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:

De afwijzing van het verzoek

13. Eiseres heeft tegen de afwijzing van het verzoek geen bezwaarschrift ingediend, maar heeft daartegen rechtstreeks beroep ingesteld bij de rechtbank. Ter zitting hebben partijen ingestemd met toepassing van artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht, zodat de rechtbank toekomt aan een inhoudelijke behandeling van de afwijzing van het verzoek.

14. In geschil is of de aanslag naar een juist bedrag is opgelegd. Volgens eiseres is de aanslag naar een te hoog bedrag opgelegd. Volgens eiseres had de aangifte moeten worden gevolgd. Ook is door de indiener van de aangifte aan eiseres medegedeeld dat zij geen belasting verschuldigd was, maar juist belasting zou terugkrijgen.

15. Bij de aanslagoplegging is uitgegaan van de loongegevens zoals deze zijn opgenomen in de systemen van de Belastingdienst. Dat deze gegevens onjuist zijn en dat een hoger bedrag aan loonheffingen is ingehouden dan de € 247 waar verweerder van is uitgegaan, is niet aannemelijk gemaakt. De enkele stelling van eiseres dat de belasting verkeerd is berekend, is daartoe onvoldoende.

16. De stelling dat de indiener van de aangifte heeft medegedeeld dat eiseres geen belasting is verschuldigd, wordt door de rechtbank aangemerkt als een beroep op het vertrouwensbeginsel. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat door verweerder uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan, waaraan eiseres het gerechtvaardigd vertrouwen mocht ontlenen dat de door haar ingediende aangiften zou worden gevolgd. In dit geval beroept eiseres zich niet op uitlatingen van verweerder, maar op uitlatingen van de persoon die zij had ingeschakeld om haar aangifte te verzorgen. Verweerder is op geen enkele wijze verantwoordelijk voor uitlatingen van een derde en ook niet gebonden aan de inhoud van dergelijke uitlatingen. Het beroep op het vertrouwensbeginsel kan dan ook niet slagen.

17. Eiseres heeft geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte belastingrente. Dat in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht rente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken.

18. Gelet op wat hiervoor is overwogen is de aanslag IB/PVV voor het jaar 2014 niet naar een te hoog bedrag opgelegd en is het beroep tegen de afwijzing van het verzoek ongegrond verklaard.

19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten

Beslissing