Gerechtshof Den Haag, 13-04-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:778, BK-22/00572
Gerechtshof Den Haag, 13-04-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:778, BK-22/00572
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 13 april 2023
- Datum publicatie
- 30 mei 2023
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2022:5661, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- BK-22/00572
- Relevante informatie
- Art. 2 Wet OB 1968, Art. 15 lid 1 onderdeel a Wet OB 1968, Art. 67f AWR
Inhoudsindicatie
Wet OB. Aan belanghebbende is ten onrechte het recht op aftrek geweigerd voor de aankoop van inventaris.
Het incidenteel hoger beroep van de Inspecteur is niet-ontvankelijk.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-22/00572
in het geding tussen:
(gemachtigde: L.K. Tsui)
en
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende en het incidenteel hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 10 mei 2022, nr. SGR 20/6189.
Procesverloop
Aan belanghebbende is over het tijdvak van 1 februari 2013 tot en met 31 december 2014 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 26.141. Bij beschikkingen heeft de Inspecteur aan belanghebbende een vergrijp- en een verzuimboete opgelegd van in totaal € 9.623 en € 4.399 aan belastingrente in rekening gebracht.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag verminderd naar een bedrag van € 25.941, de boetes verminderd naar een bedrag van in totaal € 8.894 en de rentebeschikking verminderd naar een bedrag van nihil.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake daarvan is geen griffierecht geheven. De beslissing van de Rechtbank luidt, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond voor zover het betrekking heeft op de vergrijpboete en verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de vergrijpboete;
- vernietigt de vergrijpboete;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de door eiseres geleden immateriële schade tot een bedrag van € 1.500;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518.”
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 548. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. In hetzelfde stuk heeft de Inspecteur incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de vernietiging van de vergrijpboete.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 9 maart 2023, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Ter zitting is tevens behandeld het hoger beroep van belanghebbende, zaaknummers BK-22/00573 tot en met BK-22/00576, betreffende een naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 april 2017 tot en met 30 september 2018.
Feiten
Belanghebbende is ondernemer voor de omzetbelasting. Zij is opgericht op 26 februari 2013. Enig aandeelhouder is [A] (de aandeelhouder). De activiteiten van belanghebbende bestaan uit:
- het afsluiten van contracten tussen klanten en providers van telecomdiensten;
- verkoop van mobiele telefoons, tablets, laptops en accessoires.
In 2017 is bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld. Onderzocht is de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2014 en van de aangiften vennootschapsbelasting over de jaren 2013 en 2014. De bevindingen zijn neergelegd in een controlerapport waarvan een kopie tot de gedingstukken behoort.
Voor zover hier van belang is tijdens het boekenonderzoek geconstateerd dat in de administratie van belanghebbende op 1 juli 2013 de aankoop van een winkelinventaris voor een bedrag van € 90.750 (inclusief € 15.750 aan omzetbelasting) is geboekt. In de administratie zijn voor deze aankoop verschillende facturen aangetroffen. Het betreft:
- een factuur van [B B.V.] met datum 7/1/2013;
- een factuur van [B B.V.] met datum 1/7/2013;
- een creditfactuur van [B B.V.] met datum 7/3/2013;
- een factuur van [C B.V.] met datum 7/5/2013.
Belanghebbende heeft in haar aangifte omzetbelasting voor 2013 het bedrag van € 15.750 aan omzetbelasting ter zake van de aankoop van de winkelinventaris in aftrek gebracht. In het controlerapport wordt hieromtrent het volgende vermeld:
“In haar mail van 11-10-2017 geeft [de aandeelhouder] aan dat de factuur van [C B.V.] de juiste is. In haar mail van 13-01-2018 geeft zij aan dat de “Factuur van [D B.V.] 7-1-2013” en “Factuur van [D B.V.] 01-07-2013” identieke facturen zijn van 1 juli 2013 van [B B.V.] . Een factuur is met de Engelse datumweergave afgedrukt en de andere is met de Nederlandse datumweergave. Daarom is de omschrijving en bedrag exact hetzelfde. “Creditfactuur van [D B.V.] van 7-3-2013” is de creditfactuur van [B B.V.] van 3 juli 2013. Deze factuur is met Engelse datumweergave afgedrukt.
[Aandeelhouder] heeft mij kopieën van kwitanties gestuurd waaruit blijkt dat er deelbetalingen van 3 x € 25.000 en 1 x € 15.750 zijn gedaan en waarop staat dat nu de volledige koopsom voldaan is.
De deelbetalingen zijn schijnbaar contant gedaan.
Op de vraag om bescheiden waaruit blijkt waar de gelden vandaan komen die contant betaald zijn heeft [aandeelhouder] in haar mail van 13-1-2018 het volgende verklaard:
“Geld heb ik gekregen toen ik ging verloven en het feest van toen mijn dochter 1 maand oud was. Voor beide gebeurtenissen hebben we een groot Chinees feest gegeven waarbij gasten gemiddeld 500 euro per gezin hebben gegeven. De administratie van de ontvangsten heeft mijn ex. Ik heb alleen maar foto’s van deze feesten.”
Standpunt belastingdienst
- -
-
Op de facturen wordt als omschrijving vermeld: overname inventaris. Niet duidelijk is geworden waar deze inventaris uit bestaat.Het is onwaarschijnlijk dat er voor een overname van inventaris van een winkel voor mobiele telefoons en accessoires € 75.000 exclusief € 15.750 OB wordt betaald.
- -
-
[Aandeelhouder] heeft 4 kwitanties opgestuurd van 4 deelbetalingen waarmee het volledige bedrag voldaan zou zijn.Op de kwitanties is als ondertekening een stempel gezet van [E B.V.] met daaronder de vermelding [C B.V.] en een paraaf. Naam van degene die de paraaf heeft gezet is niet vermeld.
- -
-
De verkoop van de inventaris is door twee verschillende BV’s in rekening gebracht. Er zijn 3 verschillende facturen en één creditfactuur met verschillende data.
- -
-
Op de facturen wordt gevraagd de betaling over te maken op een bank rekening. Volgens de kwitanties is er contant betaald.
- -
-
[Aandeelhouder] geeft verder aan dat de contante betalingen zijn gedaan met geld verkregen door twee grote feesten waarbij de gasten gemiddeld € 500 euro per gezin hebben gegeven. Bescheiden die dit staven zijn niet overlegd.
Conclusie:
Gezien de feiten en omstandigheden is het volstrekt ongeloofwaardig dat er een overname van inventaris is geweest ad € 90.750 inclusief OB.
Als gevolg hiervan stel ik dat er geen overname van inventaris ad € 75.000 exclusief OB is geweest. Er kan dan niet afgeschreven worden.
(…)
Correctie OB 2013: € 15.750”
In een brief van 19 maart 2018 van de enig aandeelhouder van belanghebbende aan de controleambtenaar is onder meer vermeld:
“Aankoop inventaris
(…)
U heeft enkel gemeld dat er naar uw mening 4 verschillende facturen over de overname van de inventaris zijn gevonden. U heeft u hierbij bediend van overduidelijke verkeerde constateringen. Hoewel ik hier uitgebreid op heb gereageerd, moet ik helaas constateren dat u zich nog steeds bedient van onjuiste opnames in uw rapport. Zie mijn reactie op 13 januari 2018. Zo is er in mijn administratie nooit een factuur van [B B.V.] met de datum "7-1-2013" opgenomen. De factuur waar u naar verwijst heeft de datum "7/1/2013". Dit is de gangbare Engelse vermelding voor 1 juli 2013. Ondanks dat ik u hierop heb gewezen blijft u (bewust) deze gegevens verkeerd overnemen. Hetzelfde geldt voor de factuur van [B B.V.] van 3 juli 2013. Op de factuur staat "7/3/2013" en u neemt in uw rapport wederom "7-3-2013" op. Door deze onjuiste opnames laat u lijken of de facturen verdacht lijken terwijl hier gewoon sprake is van een koop en een geannuleerde aankoop, 2 dagen later.
Hetzelfde geldt voor de factuur van [C B.V.] . Deze factuur draagt een datum van "7/5/2013" oftewel 5 juli 2013. U heeft wederom de datum onjuist opgenomen als 7-5-2013, gelijk aan 7 mei 2013. Ook hier heeft u de transactie ten onrechte verdacht gemaakt. Ik heb na annulering van de eerste aankoop besloten andere meubels van een andere bedrijf over te nemen.”
Tot de stukken van het geding behoort een “overeenkomst verkoop activa”. De overeenkomst is gesloten op 16 april 2013 tussen [C B.V.] als “verkoper” en belanghebbende als “koper”.
De overeenkomst vermeldt onder meer:
“overwegende:
A. Koper wenst de activa van een telecomwinkel te kopen van verkoper.
B. De inventaris bevindt zich op dit moment op [adres] . De inventaris was in het verleden in bruikleen gegeven aan [F B.V.] . [F B.V.] , zal na beëindiging van de huurovereenkomst de inventaris achterlaten.
C. Verkoper heeft de inventaris verkregen door overname van [G B.V.] .
(…)