Gerechtshof Den Haag, 13-04-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:779, BK-22/00573 t/m BK-22/00576
Gerechtshof Den Haag, 13-04-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:779, BK-22/00573 t/m BK-22/00576
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 13 april 2023
- Datum publicatie
- 30 mei 2023
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2022:5662, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- BK-22/00573 t/m BK-22/00576
- Relevante informatie
- Art. 7 lid 1 Wet OB 1968, Art. 34c Wet OB 1968
Inhoudsindicatie
Wet OB. De nageheven omzetbelasting is onjuist berekend. De naheffingsaanslag is daarom verminderd.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-22/00573 tot en met BK-22/00576
in het geding tussen:
(gemachtigde: L.K. Tsui)
en
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 10 mei 2022, nr. SGR 20/6185 tot en met SGR 20/6188.
Procesverloop
Belanghebbende heeft voor het eerste, tweede en derde kwartaal van 2018 verzocht om teruggaaf van omzetbelasting van respectievelijk € 19.470 (eerste kwartaal 2018), € 6.599 (tweede kwartaal 2018) en € 11.495.
De Inspecteur heeft bij afzonderlijke beschikkingen van 8 maart 2019 de teruggaaf voor het eerste en derde kwartaal 2018 geweigerd en het verzoek om teruggaaf voor het tweede kwartaal 2018 verleend.
Aan belanghebbende is met dagtekening 28 maart 2019 een naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 april 2017 tot en met 30 september 2018 van € 87.714 opgelegd.
Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag en de teruggaafbeschikkingen gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake daarvan is een griffierecht geheven van € 354. De beslissing van de Rechtbank luidt, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
“De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de door eiseres geleden immateriële schade tot een bedrag van € 1.000;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.138,50;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 354 aan eiseres te vergoeden.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 548. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 9 maart 2023, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Ter zitting is tevens behandeld het hoger beroep van belanghebbende, zaaknummer BK-22/00572, betreffende een naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 februari 2013 tot en met 31 december 2014.
Feiten
Belanghebbende is ondernemer voor de omzetbelasting. De activiteiten van belanghebbende bestaan uit:
- het bemiddelen bij en het afsluiten van contracten tussen klanten en providers van telecomdiensten (de providers);
- verkoop van mobiele telefoons, tablets, laptops en accessoires.
De mobiele telefoons worden door belanghebbende ingekocht en geleverd aan de klanten. Kopieën van inkoopfacturen behoren tot de stukken van het geding. De klanten kopen deze mobiele telefoons op afbetaling. Zij betalen daarvoor iedere maand een bedrag aan de provider, naast de kosten van het door hen afgesloten abonnement voor telecomdiensten.
Belanghebbende ontvangt van de providers commissie voor de door haar afgesloten contracten. Daarnaast ontvangt zij van de providers bedragen onder de vermelding “toestelkrediet” (het toestelkrediet). Deze bedragen komen overeen met het totaalbedrag dat de klant uiteindelijk aan de provider betaalt voor het mobiele telefoontoestel. De commissie en het toestelkrediet is door middel van “self-billing” door de providers gefactureerd. Op deze facturen wordt ter zake van het toestelkrediet geen omzetbelasting in rekening gebracht.
Belanghebbende heeft in de aangiften omzetbelasting voor het tweede en het derde kwartaal van 2017 en het eerste en derde kwartaal van 2018 het toestelkrediet aangegeven als vrijgestelde omzet. In de aangifte voor het vierde kwartaal van 2017 heeft zij het toestelkrediet aangegeven als verlegde omzet. De aangiften voor het tweede kwartaal 2017 tot en met het derde kwartaal 2018 resulteren allemaal in een verzoek om teruggaaf. Het gaat om de volgende bedragen:
Vrijgestelde/verlegde omzet |
per saldo teruggevraagde omzetbelasting |
|
2e kwartaal 2017 |
€ 96.324 |
-/- € 11.139 |
3e kwartaal 2017 |
€ 120.154 |
-/- € 18.990 |
4e kwartaal 2017 |
€ 134.592 |
-/- € 22.460 |
1e kwartaal 2018 |
€ 141.326 |
-/- € 19.470 |
2e kwartaal 2018 |
geen |
-/- € 6.599 |
3e kwartaal 2018 |
€ 72.751 |
-/- € 11.495 |
Op 14 augustus 2018 is aangekondigd dat bij belanghebbende een boekenonderzoek zal worden ingesteld over het eerste kwartaal van 2018. Onderzocht is of belanghebbende het juiste omzetbelastingtarief heeft toegepast en de juistheid van de door haar in aftrek gebrachte omzetbelasting. De controleambtenaar heeft in overleg met de adviseur van belanghebbende het onderzoek uitgebreid met het tweede tot en met vierde kwartaal van 2017 en het tweede en derde kwartaal van 2018. Voor deze tijdvakken is alleen de vrijgestelde omzet beoordeeld.
In verband met het boekenonderzoek zijn de door belanghebbende ingediende aangiften omzetbelasting voor het eerste, tweede en derde kwartaal van 2018 aangehouden.
De bevindingen uit het boekenonderzoek zijn neergelegd in een controlerapport met dagtekening 30 januari 2019. De controleambtenaar heeft geconcludeerd dat het toestelkrediet geen betrekking heeft op vrijgestelde bemiddeling bij kredietverlening maar op de verkoop van telefoons op afbetaling.
Naar aanleiding van het boekenonderzoek is aan belanghebbende de naheffingsaanslag opgelegd en zijn de verzoeken om teruggaaf voor het eerste en derde kwartaal van 2018 geweigerd.
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft overwogen, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
“11. De verkoop van mobiele telefoons is een belaste prestatie. Eiseres heeft ter zitting erkend dat zij de telefoons heeft verkocht, dat de provider daarvoor de vergoeding aan haar betaalde en dat zij hierover omzetbelasting had moeten voldoen. Daaruit volgt dat de als vrijgestelde, dan wel verlegde omzet aangegeven bedragen terecht zijn gecorrigeerd en dat de daarover verschuldigde omzetbelasting terecht is nageheven. Ook zijn terecht de teruggaven voor het eerste en derde kwartaal van 2018 geweigerd. Dat de providers op de facturen hebben vermeld dat deze bedragen niet belast zijn waardoor eiseres zich er niet bewust van was dat zij omzetbelasting verschuldigd was, maakt dat niet anders. Ook in de situatie van “self-billing” blijft eiseres zelf verantwoordelijk voor het doen van juiste aangiften. De rechtbank volgt eiseres dan ook niet in haar stelling dat moet worden nageheven bij de providers.
12. Ook heeft eiseres ter zitting gesteld dat de redelijke termijn is overschreden. De rechtbank heeft dit opgevat als een verzoek om toekenning van een vergoeding voor immateriële schade. Voor een uitspraak in eerste aanleg heeft te gelden dat deze niet binnen een redelijke termijn geschiedt, indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak doet, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Daarbij geldt dat de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar mag duren. De termijn vangt aan op het moment waarop verweerder het bezwaarschrift ontvangt. Indien de redelijke termijn is overschreden, dient als uitgangspunt voor de schadevergoeding een tarief te worden gehanteerd van € 500 per halfjaar dat die termijn is overschreden, waarbij ter bepaling van de totale vergoeding de geconstateerde overschrijding naar boven wordt afgerond.
13. In onderhavig geval zijn in beroep verschillende zaken van eiseres gezamenlijk behandeld. De zaken met de nummers SGR 20/6185 tot en met SGR 20/6188 hebben betrekking op hetzelfde onderwerp. Daarom wordt voor deze zaken tezamen één keer het tarief van € 500 per half jaar gehanteerd.
14. Het oudste bezwaarschrift is door verweerder ontvangen op 4 april 2019. Nu de rechtbank uitspraak doet op 10 mei 2022, heeft de behandeling van bezwaar en beroep in totaal drie jaar en, naar boven afgerond, twee maanden geduurd. De rechtbank ziet aanleiding om de termijn van twee jaar die als uitgangspunt dient voor de redelijke termijn in de bezwaar- en beroepsfase als gevolg van de coronacrisis te verlengen met vier maanden (Gerechtshof Den Haag 22 maart 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:490). De redelijke termijn is dan overschreden met tien maanden. Eiseres heeft daarom recht op een vergoeding van immateriële schade van in totaal € 1.000 voor de zaken met de nummers SGR 20/6185 tot en met SGR 20/6188 tezamen. Gelet op het tijdsverloop tussen het oudste bezwaarschrift en de uitspraak op bezwaar van 20 november 2020 komt de termijnoverschrijding geheel voor rekening van verweerder.
15. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
16. Aangezien de rechtbank een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn toekent, bestaat aanleiding het door eiseres betaalde griffierecht alsmede haar in de beroepsfase gemaakte proceskosten te laten vergoeden.
De rechtbank stelt de te vergoeden proceskosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.138,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759, factor 1,5 omdat sprake is van 4 samenhangende zaken en een wegingsfactor 0,5 nu de proceskostenvergoeding enkel het gevolg is van de toekenning van een vergoeding voor immateriële schade).”